Schaalengeneralisering
Evenals bij alle overige gebieden der kartografie is er een gehele reeks vraagstukken
die samenhangen met de schaal van de kaarten waarop men de industriele ver-
schijnselen wil afbeelden. Het spreekt vanzelf dat dit op een grootschalige kaart kan,
en dan ook zal gebeuren met een grote mate van gedetailleerdheid, terwijl bij een
kleiner wordende schaal een steeds grotere mate van generalisering nodig zal zijn.
Dit houdt verband met de eigenaardigheid van industriekaarten, nl. dat hun Signa
turen steeds betrekking hebben op topografisch betrekkelijk kleine gebieden (fa-
brieken, industrieterreinen), doch dat die Signaturen in omvang sterk kunnen
varieren, al naar gelang van de uitspraken, die zij omtrent deze industrieen moe-
ten doen. Dit maakt industriekaarten, zelfs op betrekkelijk grote schalen, tot een
zeer weerbarstige en moeilijk te hanteren materie.
Op kaarten op tamelijk grote schaal (bijv. 125000 - 150000), zoals die veelal in
pianologische en regionale atlassen voorkomen, wordt dikwijs een poging gewaagd
om de individuele industriele vestigingen positiegetrouw weer te geven op de plaats
waar ze ook werkelijk liggen. Als voorbeeld mögen dienen de kartogrammen van de
industrieen en ambachten in de stad Parijs voorkomsnd in de Atlas de Paris et de
la Region Parisienne, die betrekking hebben op de produktie van goederen met een
min of meer cultureel karakter (boeken, films, grammofoonplaten enz.). De
schaal van de kaart (1100000) laat een dergelijke wijze van weergeven nog juist toe
doch de wisselende grootte der Signaturen, die samenhangt met de omvang der
afzonderlijke industrieen, heeft in het centrum van de stad reeds een opeenhoping
doen ontstaan, die ertoe leidt dat tal van Signaturen elkaar gedeeltelijk overdekken.
Het is dus al nauwelijks meer mogelijk om de precieze positie van alle industrieen
op deze kaarten te bepalen. Hoogstens mag men verwachten, dat het middelpunt
van elk symbool samenvalt met de feitelijke positie van de daardoor aangeduide
industriele vestiging.
Hieruit möge blijken dat bij een gegeven, niet eens zo kleine schaal, de mogelijk-
heden tot individuele weergave spoedig zijn uitgeput en de generalisering al in een
vroeg Stadium moet inzetten.
Wat er gebeurt, wanneer men een groter gebied moet afbeelden en, om welke reden
dan ook, töch aan de individuele weergave wil blijven vasthouden, toont een drietal
kaarten in de reeds genoemde Atlas de Paris. Op de eerste kaart is de industrie in de
gehele zgn. Region parisienne afgebeeld; het stedelijk gebied, in zeer ruime zin, van
Parijs. Elke industriele vestiging is afzonderlijk weergegeven. De kleur der Symbo
len geeft de aard der industrie aan, de vorm het vestigingstype (hoofdzetel, filiaal,
fabriek enz.) en de grootte der Symbolen de omvang van de industrie aantal
werknemers). Te verwachten valt, dat het aantal en de omvang van de industrieen
zal toenemen naarmate men dichter bij Parijs komt en dit is dan ook het geval,
zözeer zelfs, dat men het centrale deel, op de eerste kaart wit gelaten, op een tweede
blad, maar dan sterk vergroot, moest afbeelden. Voor de eigenlijke stad Parijs moest
deze procedure nog eens worden herhaald. Uit de legende blijkt dat men op deze
kaart de categorie der kleinste ondernemingen (minder dan 50 werknemers), die op
de eerste twee bladen nog wel voorkwamen, heeft moeten weglaten, omdat het blad
anders veel te vol en onoverzichtelijk zou worden. Dit herhaalde uitlichten en ver-
groten van een kaartfragment vormt de consequentie van het feit dat men op een
kaart waar het voorgestelde verschijnsel grote dichtheidsverschillen te zien geeft,
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift III (1969) Nr. 3
290
Industriekartografie