aan de weergave der individuele eenheden wil (of moet) blijven vasthouden en niet tot verzamelsignaturen kan overgaan. Over de voor- en nadelen van deze door de kaartschaal nodig gemaakte methode bestaat verschil van inzicht. preobrazensky 1 beveelt haar aan als een goede metho de om overlading van delen van het kaartblad te voorkomen. witt in zijn Themati sche Kartographie 2 aanvaardt haar slechts als een noodoplossing. ("Solche Notbe- hilfe verfalschen meist den bildhaften Gesamteindruck der Karte, sind aber häufig nicht zu vermeiden.") Meer mogelijkheden ontstaan, wanneer men op grotere schaal kan werken en wan- neer men zieh tot een industrie kan beperken, zoals bijv. op een kaart in de Deut sche Planungsatlas {Band Berlin), die de spreiding der elektrotechnische industrie in West-Berlijn weergeeft. De zeer grote industrieen heeft men daar zelfs in platte- grond kunnen afbeelden. Toch is ook dan de marge nog zeer beperkt, zoals o.m. blijkt uit een kaart uit dezelfde atlas, die de spreiding van de textiel- en confectie- industrie in Berlijn laat zien. De bouwblokken, waar deze industrie is gevestigd zijn daar geel gekleurd, de rode en groene kringen geven de aantallen werknemers weer. Wegens de dichte opeenhoping der industrieen op beperkte gebieden was het nodig, inplaats van gekleurde schijven de veel minder duidelijke open kringen te gebruiken. De topografische ligging van de industrieen moet men zieh telkens in het middel- punt van de kring denken. Deze enkele voorbeelden mögen verduidelijken hoezeer de kaartschaal een bepa lende factor is voor de 'bergingscapaciteit' van de kaart3, terwijl tevens blijkt hoe zeer dit a fortiori geldt voor industriekaarten met hun sterk fluetuerende signatuur- grootten. Als vanzelf brengt ons dit op ons volgende probleem, nl. dat van de generalisering. Generalisering Bekend is het feit, dat de kartograaf genoodzaakt is om bij het ontwerpen van een kaart op kleine schaal, de informatie die op een grootschalige kaart zeer gedetail- leerd voorkomt, weer te geven in vereenvoudigde vormen, minder gedetailleerd en met hantering van een eveneens meer of minder sterk geredueeerde signatuursleu- tel. Men noemt dit generaliseren. Het is een der neteligste en subtielste problemen op letterlijk alle terreinen der kartografie, want de onverbiddellijke eis blijft, dat bij alle vereenvoudiging een zo correct en sprekend mogelijk kaartbeeld moet blijven bestaan, dat de essentie der weergegeven geografische feiten niet mag worden aange- tast en dat de inhoud van de kaart zieh, begripsmatig zowel als grafisch in evenwicht moet bevinden met de ter beschikking staande ruimte. Is dit reeds voor de indus- striekartografie in engere zin van grote betekenis, het klemt nog te meer voor de onderwijskartografie, waar immers de didactische waarde van de kaart mede Staat of valt met een goede generalisering. Nu zijn bij het generaliseren twee facetten te onderscheiden, die meestal gelijktijdig moeten worden gerealiseerd, t.w. de zgn. grafische en de begripsmatige generalise ring. Onder grafische generalisering verstaat men het terugbrengen en samenvatten van groepen gedetailleerde en gecompliceerde kaartelementen (lijnen, vlakken, puntobjecten) tot eenvoudiger en minder gecompliceerde dito, onder behoud van 291 K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift III 1969) Nr. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1969 | | pagina 3