opeenvolgende gradaties, die niet met licht en donker maar met mengkleuren, dus alleen door kleursoort worden onderscheiden. Men maakt een kaart van een zeker verschijnsel om de verschillen binnen dat ver- schijnsel te tonen. Die verschillen zullen veelal om verschil in kleur vragen. Een eenvoudig voorbeeld kan deze bewering illustreren: een temperatuurkaart (een verschijnsel: de temperatuur) zal door geen zinnig kartograaf in een kleur worden voorgesteld. De koude waarden maakt hij blauw en paars, de warme oranje en rood. Waarom doet hij dat? Omdat koude en wärmte voor de mens een verschil- lende betekenis hebben; daarbij streeft hij er naar de kaart zoveel mogelijk voor zieh zelf te laten spreken en het raadplegen van de legenda tot een minimum te beperken. Dat doet hij door middel van kleurwisselingen en toonwisselingen, de kleur geeft een gebied aan, bijvoorbeeld warm of koud; de toon (licht en donker) vertelt iets over de mate van wärmte of koude. Bij het hier gekozen voorbeeld temperatuurweergave is een volledige trap van licht naar donker niet zinvol: zowel het koude als het warme gedeelte krijgen don- kere kleuren in hun eigen kleurgebied. We hebben hier te maken met een verschijn sel dat overal aanwezig is en waarvan de waarde niet als een hoeveelheid doch kwalitatief door de mens en de levende natuur wordt ervaren. Andere voorbeelden van verschijnselen die altijd aanwezig zijn, dus kwalitatieve verschijnselen, zijn grondwaterstanden, hoogtekaarten, enz. De methode waarbij de verschillen niet door een gradatie van licht naar donker worden weergegeven, maar in hoofdzaak alleen door kleurmenging, wordt bij voorkeur toegepast bij verschijnselen waarbij afname van het verschijnsel gepaard gaat met de toename van zijn complement. Dit was het geval bij de kaart Grasland - Bouwland in de Atlas van Nederlandafname van bouwland betekent evenveel toename van grasland. Voor bouwland werd bruin en voor grasland groen gekozen, de tussenliggende tinten zijn mengkleuren van groen en bruin. Bij een hoger per- centage bouwland dan grasland bevat de kleur evenredig meer bruin dan groen. De kleurschaal van deze kaart vertoont nauwelijks verschillen in licht en donker maar wel variatie in kleurmenging. Door de zuiver complementaire opbouw werd het totale kaartbeeld gelijkmatig met kleur gevuld en geeft het een dankbaar eind- resultaat. Het verschijnsel agrarisch bodemgebruik is kwalitatief, is altijd aanwezig. De grond die niet agrarisch gebruikt wordt valt buiten het afgebeelde onderwerp en blijft dus leeg, dat wil zeggen wit (indien wit te hard zou contrasteren, dan ge- bruiken we een heel licht, wit aandoend tintje). De methode van kleurmenging kan soms ook gebruikt worden voor een kwanti- tatief verschijnsel, dus voor de meerdere of mindere aanwezigheid van het ver schijnsel zelf, maar dan bij voorkeur in die gevallen waar afname tegelijk een toe name van zijn complement betekent. Een mooi voorbeeld hiervan is het kaartje B van het blad Leeftijdsopbouw (op dit blad wordt verderop uitvoeriger ingegaan), waar de produetieve leeftijdsgroep tegenover de improduetieve wordt geplaatst. Dit is weliswaar een interpretatie die niet uit de legenda valt af te lezen, daar wordt immers een kwantitatief gegeven verstrekt, maar wel in de kleuropbouw kan wor den teruggevonden. Wanneer afname van een kwantitatief verschijnsel niet automatisch toename van een ander verschijnsel betekent zullen de gradaties een verloop van licht naar don ker moeten hebben. Een voorbeeld is de kaart Huwelijksvruchtbaarheidbij een K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift IV (1970) Nr. 3 274 Kleurgebruik in de Atlas van Nederland

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1970 | | pagina 4