geringer aantal vrouwen (per duizend) met frequente geboorten levert het comple- ment geen ander verschijnsel op dan het aantal vrouwen met weinig of zonder geboorten, wat alleen maar afwezigheid van het verschijnsel betekent en daarom niet voor een eigen kleur in aanmerking komt (ontkenningen in kaarten zijn name- lijk bijna altijd wit). Dit is steeds het geval als het om kleine aantallen en percen- tages gaat, het percentage personen met universitaire opleiding bei'nvloedt maar weinig het veel grotere percentage personen met voortgezet lagere- en middelbare- opleiding. Wanneer daarentegen het percentage personen met voortgezet lagere- en middelbare- plus hogere-opleiding is afgebeeld, dan komt het percentage personen met uitsluitend lagere school als zinvol complement in aanmerking voor een af- zonderlijke kleur. Was bij de huwelijksvruchtbaarheid (aantal geborenen per 1000 vrouwen) al sprake van een onbruikbaar complement, wanneer het aantallen per 10 000 worden is er helemaal geen sprake meer van een ander significant verschijnsel. Zo heeft het aantal personen met asthma per 10 000 als complement de personen zonder asthma en daar is vanzelfsprekend niets zinvols meer mee te doen. Bij kwantitatieve verschijnselen, zonder complement met een afzonderlijke kleur, zou ik willen aanbevelen om behalve van licht naar donker niet van een maar van meerdere kleuren gebruik te maken. Voor dergelijke verschijnselen zonder duide- lijke associatieve kleuren, zou de volgende werkwijze kunnen worden gehanteerd. Men kan in principe het gegeven van ieder in kaart te brengen kwantitatief ver schijnsel met een gradatie in een richting ruwweg onderverdelen in drie gebieden: de läge waarden, de midden waarden en de hoge waarden. Er is m.i. geen enkel bezwaar deze gebieden ieder van een afzonderlijk te herkennen kleur te voorzien, met daartussen de overgangstinten van de ene naar de andere kleur. De afzonder lijke kleurgebieden beperken en vergemakkeiijken het legendagebruik en verhogen de leesbaarheid van de kaart. De toename van het verschijnsel wordt in beeld gebracht door de kleuren van licht naar donker te laten verlopen. Het kleurrijke eindresultaat is bovendien aantrekkelijker dan een monotoon kaartbeeld, maar dit is alleen maar een prettige bijkomstigheid. Een argument dat er vöör kan pleiten, dergelijke kaarten (zonder associatieve kleur) toch in een kleur weer te geven zou kunnen zijn dat het totaalbeeld in een oogopslag mededeelt dat het om een enkelvoudig verschijnsel gaat. Voor kaarten die de gebruiker snel een vluchtige informatie willen geven zou ik inderdaad een kleur gebruiken (bijvoorbeeld voor een tentoonstelling), maar wanneer de kaart is bedoeld om te worden bestudeerd moet het gebruik van meerdere kleuren worden aanbevolen. Een verschijnsel dat wel een duidelijke kleur-associatie bezit wordt vanzelfsprekend in die kleur afgebeeld, met dien verstände dat een zekere kleur- variatie meer verantwoord is dan uitsluitend met rasters uit een kleur te werken, aangezien door de associatieve werking de beeldvorming versterkt wordt. In plaats van het percentage landbouwbevolking af te beeiden van lichtgroen naar donkergroen, zal de trap fraaier worden en veel duidelijker door het groen te varieren: geel- groengeel- geelgroen- groen- blauwgroen. Met nadruk moet worden gezegd dat het hier kaarten betreft met een verschijnsel in gradaties in een richting. Zodra in een kaart twee of meer verschijnselen worden behandeld zal ieder verschijnsel een kleur moeten hebben. Een voorbeeld hiervan is de kaart Verstedelijking, die straks uitvoerig wordt besproken. Zo ook wanneer Kleurgebruik in de Atlas van Nederland 275 K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift IV (1970) Nr. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1970 | | pagina 5