associatie met de rode baksteen en met de verhevigde en geconcentreerde activiteit
binnen de Steden. Daartussenin ligt de menging van groep I en III: het verstede-
lijkte platteland. De menging van groen en rood is bruin.
Met deze keuze is eigenlijk de verdere legenda reeds voor een belangrijk deel
bepaald.
Groep I heeft 4 categorieen, die aflopen van meer dan 50% van de mannelijke
beroepsbevolking werkzaam in de landbouw tot 20%. Het meest intensieve groen
is gereserveerd voor de eerste categorie, waarna het groen wordt gemengd en iets
'vuiler' wordt met het volgende resultaat: blauwgroen (meer dan 50%), lichter
groen (40-50%), geelgroen (30M0%) en tenslotte een okerachtig groen (20-30%).
Groep II is verdeeld in 3 categorien, te weten: 1. verstedelijkte plattelandsgemeen-
ten (grootste woonkern minder dan 5 000 inwoners); 2. verstedelijkte plattelands-
gemeenten (grootste woonkern 5 000-30 000 inwoners); 3. specifieke forensen-
gemeenten.
Van deze drie hebben de forensengemeenten de minste binding met het platteland
en ze kregen daarom een duidelijke, niet al te donkere (de nog te kleuren Steden
moeten de grootste kleur-kracht krijgen) bruine kleur. De eerste twee zijn beide
okerkleurig, de eerste iets lichter dan de andere. In plaats van deze okerkleuren
kwam olijfgroen ook in aanmerking, maar de okerkleuren liggen in de bruine
sector en verdienen daarom de voorkeur; groep II moest immers overwegend
bruin worden.
Groep III heeft de hoogste urbanisatiegraad en hier is dan ook iedere binding met
groen geweerd. De 4 categorieen kregen de volgende kleuren:
1. plattelandsstadjes (deze stadjes volgen over het algemeen in de kaart niet de
gemeentegrens maar het bebouwde oppervlakvandaar dat ondanks de benaming
'plattelands' aan de kleur geen groenig aspect werd gegeven): oranjerood;
2. kleine Steden (10 000-30 000 inwoners): rood; 3. middelgrote Steden (30 000-
100 000 inwoners): donkerrood; 4. grote Steden (boven 100 000 inwoners): bruinig
donkerrood.
Het bruinige aspect van de laatste categorie heeft in de kaart een flauwe binding
met de bruine forensengemeenten: een logische binding, aangezien het juist de
grote Steden zijn waarop de specifieke forensengemeenten gericht zijn.
In het totaalbeeld yan de kaart treedt het contrast plattelandsgemeente en grote
stad duidelijk ziehtbaar naar voren. De gemeenten uit de middengroep neigen door
hun bruin naar de rode Steden en dat is, gezien de geringe (minder dan 20%)
landbouwbevolking van de middengroep een aan het gegeven van de kaart in-
haerent uitvloeisel.
Nog een enkel woord over de opmerking van Prof. pannekoek. Ik meen te hebben
begrepen dat hij liever had gezien dat de drie categorieen van de verstedelijkte
gemeenten (II) met kleurverschil van elkaar waren te onderscheiden geweest. Dat
zou alleen mogelijk zijn geweest, wanneer men afziet van de verdeling in drie
hoofdgroepen, die op kleur zijn gekozen en waarbinnen slechts een zeer beperkte
variatie mogelijk is. Gezien het feit dat de gegeven legenda duidelijk in drie hoofd
groepen uiteen viel, werd hieraan de voorkeur gegeven, waardoor de kleuren in de
kaart inderdaad weinig variatie vertonen, wat bepaald niet wil zeggen dat de kaart
als geheel arm aan kleur zou zijn.
Kleurgebruik in de Atlas van Nederland
277
K.N.A.G. Geografisch Tiidschrift IV (1970) Nr. 3