Kartografie De Boven-Corantijn in Suriname al in 1720 in kaart gebracht Inleiding Zoals bekend is er voor het gebied ten westen van de Coeroeni-rivier in het zuidwesten van Suriname nog geen definitieve uitspraak ten aanzien van de territoriale rechten. Dit gebied wordt tussen Suriname en Guyana betwist sedert de Engelse geoloog C. Barrington Brown in 1871 de eigenlijke bovenloop van de Corantijn ontdekte, welke hij toen New River noemde.1 Tevoren was als de bovenloop van de Corantijn de huidige Coeroeni beschouwd, welke door de Duitse ontdekkingsreiziger R.H. Schomburgk in 1843 körnende vanuit een der bronrivieren, de Koetari, was afgevaren.2 Schomburgk had de opdracht van de Britse Regering het binnenland van het toenmalige Brits-Guyana te verkennen en in kaart te brengen. Hij passeerde stroomafwaarts varende de latere New River zonder deze op te merken wat niet zo verwonderlijk is, als men bedenkt dat de rivier ter plaatse door vele eilanden wordt verdeeld.3 Schomburgk's kaart van de Corantijn werd als de eerste en enig juiste aangemerkt en vele malen overgenomen. De na 1871 gerezen twijfel ten aanzien van de bovenloop van de Corantijn werd van Surinaamse zijde reeds spoedig tot uitdrukking gebracht door Benjamins in 18981 en door Loth, die in 1899 Coeroeni als enige naam invoerde voor wat toen ook Corantijn heette.2 Het blijkt echter, dat een reiziger uit Suriname, de berg-direkteur S.H. Sanders, de Engelsen anderhalve eeuw voor is geweest. De persoon van Solomon Herman Sanders Het is logisch, dat de verwachtingen ten aanzien van mogelijke goudvondsten in Suriname, zo dicht bij het legendarische goudland van El Dorado, aanvankelijk hoog gespannen waren. Teleurstellingen werden maar met moeite verwerkt en van hoog tot laag werd tegenover de superieuren getracht deze verwachtingen in elk geval levend te houden, teneinde eigen belangrijkheid te kunnen blijven bewijzen. In dit licht moet dan ook de vasthoudendheid van een aantal gouverneurs 4 en het bedrieglijke optimis- me van hun bergdirekteur Sanders worden gezien voor wat betreft het opsporen van edele metalen. Deze Sanders komt uit de geschiedenis te voorschijn als een wat tragische figuur, die in 1718 in opdracht van het gouvernement naar goud begint te graven in de Parnassus berg, bij het huidige Berg en Dal aan de Surinamerivier. In 1719 officieel aangesteld als direkteur der bergwerken aldaar, stuurt hij erts-monsters naar het moederland en belooft de Gouverneur, ook nadat gebleken was dat zijn monsters „niets dan vuylig- heid" bevatten, gouden bergen, welke hij alleen vermag te vinden met behulp van zijn wonder-kompas. Het ligt dus voor de hand dat Sanders opdracht krijgt een reis te maken naar de Corantijn, nadat vandaar berichten in Paramaribo zijn gebracht door de handelaar Gerrit Jacobsz over de aanwezigheid van goud en zilver bij de Indianen. Tezamen met deze Jacobsz vertrekt Sanders op 8 juli 1720 naar de Corantijn, blijft waarschijnlijkruim een jaar5 weg en zegt in zijn rapport „ik en hadde noch in geen drie maanden uyt het gebergten gekomen, om dit aangenaame bergen zo ik door de K.N.A.G. heografisch Tijdschrift VI (1972) Nr. 2 177 MOBi F.C. BUBBERMAN*

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1972 | | pagina 3