Sanders op zijn kaart aangeeft. De benedenloop van de Coeroeni met zijn grote haakse
bocht beantwoordt beter aan Sanders voorstelling evenals de zuidoost-noordwest
gerichte bovenloop. Daarbij komt dat Sanders opmerkt, dat bij deze zijtak het gebied
met zware stroomversnellingen achter hem ligt. Als de zijtak de Lucierivier was, dan
wachtten hem immers stroomopwaarts nog de huidige Frederik Willem IV-vallen. Dat
hij de monding der Lucierivier op zijn reis naar boven voorbijgevaren is zonder deze op
te merken is zeer wel mogelijk, daar de Lucierivier vanuit het oosten in de Corantijn
komt bij een dicht tegen de Surinaamse oever aanliggend eiland en de kans groot is dat
hij het breedste deel van de rivier heeft gevolgd.
De uitmonding van de Oronoque in de hoofdrivier wordt door Sanders aangegeven
met een scherpe bocht. Ook dit komt treffend met de werkelijkheid overeen, waarbij
Oronoque en hoofdrivier onder een zodanig scherpe hoek bijeen komen, dat er sprake
is van een langgerekt schiereiland.
De kreek tussen de nummers 34 en 36 moet de Ibiwara-rivier zijn, welke inderdaad
sterk vertakt uit het bergland tevoorschijn komt. De horizon afsluitende gebergten,
zoals zij op de kaart staan aangegeven, zijn dus zeer reeel.
De grote vallen
Sanders' beschrijving van de Wonotobo-vallen kwam reeds ter sprake. Het is in dit
verband nuttig na te gaan of ook de andere grote vallen in zijn beschouwing voorko-
men. Zoals gezegd moeten zijn hoogteschattingen niet serieus worden genomen, al is
het zeker te verwachten dat zijn sterk subjectieve oordeel over de zwaarte der vallen
zeer wel kan afwijken van het onze, omdat zijn waarnemingen zeer waarschijnlijk
plaats vonden in verschillende seizoenen. Zo geeft hij nog de volgende treffende
beschrijvingen:
„12, is een groot eyland, midden in de rivier en daar begint de eerste groote klippen
of vallen, en is dezelve wel 90 voet hoog en twee mijlen lang op te vaaren, eerdat men
na booven komt, word alles door touwerk opgetrokken". Bij dit punt herkennen we
zonder veel moeite de Cow-val, waar inderdaad een groot eiland in de rivier ligt.
„18, is een valle van 350 voet hoog, 4 mijlen lang op te vaaren, deze valle wordt
genoemd Sumsum Marij". Naar plaats en beschrijving komt dit punt zeer wel over
een met de huidige Tijgervallen of Stanleyvallen, die inderdaad tot de drie grote
vallencomplexen van de Corantijn behoren, tezamen met de Wonotobo- en de Frederik
Willem IV-vallen. De naam die Sanders voor de val opgeeft lijkt echter meer op de een
dagreis stroomopwaarts gelegen huidige Oemaroe-val.
Dat Sanders echter inderdaad de Tijgervallen heeft beschreven wordt versterkt door
zijn opmerking, dat op het voorafgaande punt van zijn kaart, nummer 17, zijn
reisgenoot Jacobsz, die immers in 1718 hier al was geweest, toen door de Indianen
op het voorkomen van goud en zilver in de bergen opmerkzaam was gemaakt.
Jacobsz moet toen hebben besloten het binnenland in te trekken en daar hij
tenslotte de Rupununi en de Rio Branco bereikte via de Essequibo zal hij zeker gebruik
hebben gemaakt van het Indianenpad, dat van de Corantijn in zuidwestelijke richting
Voerde.
Dit päd nu, dat volgens Schomburgk reeds in de 17e eeuw bekend was, begon bij
de Stanley- of Tijgervallen, nummer 18 op Sanders' kaart. De opmerking van Sanders
over Jacobsz bij nummer 17 past dus zeer goed in zijn reisschema.
„25, is een valle van 52 voet hoog, wert genaamt Annora, van de post Corentijn af
tot hier toe is meest allegaar kreupelbos en savanen, desgelijks is ook het aardrijk
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift VI (1972) Nr. 2 183