te bereiken is, kan men dit in de praktijk toch niet verkrijgen. De glasrasters geven een
minder fijne en minder scherpe reproduktie, doordat het licht erachter nog een kleine
breking ondergaat. Dit kan bij kontaktrasters natuurlijk niet gebeuren. Zou men bij
glasrasters een evengoed resultaat willen bereiken dan zou men een theoretische
rasterdistantie (afstand tussen het glasraster en de te belichten film) moeten toepassen
die in de praktijk onhaalbaar is. Bij het kontaktraster is men ook niet afhankelijk van
de vorm van het diafragma zoals bij het glasraster (14) wel het geval is. Sweerman
bewijst (23) dat zo'n glasraster niet de beste resultaten levert. Vooral in de
middeltonen wordt veel kontrast verloren in de meer donkere delen.
Om aan de bezwaren van het glasraster tegemoet te komen ontwikkelde men het
kontaktraster voor de reproduktie van halftoonbeelden. Deze kontaktrasters, magenta
of grijs, geven de mogelijkheid om de ideale spreiding in de densiteit te krijgen.
Nadelen van kontaktrasters zijn, dat men absoluut stofvrij moet werken en dat de
gebruiksduur van een kontaktraster korter is dan van een glasraster. De prijs van een
kontaktraster ligt echter beduidend lager.
Naast de vroeger meer gebruikelijke grijze kontaktrasters vervaardigt men thans ook
magentakleurige. Deze laatste bieden het voordeel dat men het kontrast in het
resultaat nog verhogen of Verlagen kan door toepassing van respektievelijk een blauw
(of magenta) filter of een geel dito.
Kontaktrasters kunnen worden geleverd met verschillende vormen van rasterpunten.
Naast de Vierkante en ronde punten heeft men thans ook de elliptische. Daarmee kan
men iets gelijkmatiger in elkaar overlopende middeltonen verkrijgen.
De laatste 8 10 jaar is daarnaast bijzonder veel aandacht besteed aan de opbouw
of structuur van de rasterpunt. Sweerman wijdt hieraan (24) veel aandacht evenals
Noemer (13,14 en 15). Sweerman bespreekt welk kontaktraster ideaal is voor een
goede intonatie van het eindprodukt; daarin moet elk vlakje dezelfde densiteit of
zwartingsgraad hebben als het overeenkomstig vlakje in het origineel (beide gemeten
met de densitometer).
Omstreeks 1960 ontwikkelde het IGT (Instituut voor Grafische Techniek te
Amsterdam) in samenwerking met het Engelse zuster instituut PATRA het 'IGT-Patra
contact screen Dit werd vervaardigd om negatieven van positieve originelen te krijgen
met een rasterpuntopbouw volgens de z.g. ideaal-raster-struktuurkurve.
Sweerman zegt, evenals Noemer, dat het onmogelijk iseen type raster te gebruiken
voor het rasteren van positieve en van negatieve beeiden. Hij komt tot de Stelling, dat:
a. voor het rasteren van een halftoonbeeld, uitgaande van een positief origineel, een
negatief raster (kontakt) moet worden gebruikt en
b. dat voor de vervaardiging van een gerasterd positief uitgaande van een negatief
origineel een positief raster moet worden toegepast.
Het verschil tussen een negatief en een positief raster ligt in de opbouw van de
rasterpunt, dat is het verloop in zwarting gaande van het hart van een licht vakje in het
raster naar het hart van een donker vakje (zie bijlage).
In onderstaand figuurtje is deze opbouw van de beide soorten rasterpunten
weergegeven met daarnaast de vorm van een rasterpunt van een z.g. universeel raster.
In dat laatste is de wit zwart-verdeling vrijwel gelijkmatig zoals uit de doorsnede blijkt.
Noemer vergelijkt in (15) de resultaten die met normale, terrestrische fotografie
bereikbaar zijn en hij merkt, evenals Sweerman, op dat een goed gerasterd negatief in
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift VI 1972) Nr. 5 503