Onder een scala van tinten die visueel gelijk-
matig in grijswaarde oplopen wordt een serie
van punt- of lijnrasters verstaan die, in de juiste
volgorde, de kaartlezer een indruk geven van
een gelijkmatige toename in grijswaarde of
zwarting. Een dergelijke gelijkmatig oplopende
schaal is nodig voor het weergeven van in
equidistante klassen gegroepeerde percentage-
waarden, of waarden uit een continuum (tem-
peratuur, luchtdruk, etc.). Kartografen zijn al
geruime tijd op zoek naar een dergelijke trap
van grijswaarden (zie hiervoor het in de litera-
tuurlijst genoemde werk van Jenks en Knos,5
en Bertin2).
De wijze waarop zo'n gelijkmatige trap van
grijswaarden opgesteld wordt kan varierenwe
onderscheiden een empirische en een theoreti
sche benadering. Bij de eerste benadering werd
een aantal proefpersonen gevraagd uit een groot
aantal verschillende rasters een aantal rasters
te kiezen die, in serie gelegd, een gelijkmatig
toenemende zwarting vertonen. Die combinatie
van grijstinten wordt dan als de beste be-
schouwd, die door het grootste aantal proef
personen als visueel gelijkmatig oplopend wordt
ervaren. Bij proefnemingen van dit type werd
door Jenks en Knos5 gevonden, dat de moge-
lijkheid om te kunnen differentieren tussen
verschillende rasters direct verband houdt met
de daartussen bestaande mate van contrast.
Door Bertin werd een theoretische benadering
gekozen. Volgens hem ziet het menselijk oog
bij de vergelijking van verschillende grijswaar
den: des rapports et non des quantites
absolues. La succession des rapports donne
l'explication de la Variation de la distance
visuelle entre les paliers de la gamme". (Se-
miologie graphique, pp. 75). Het verhoudings-
getal tussen twee opeenvolgende grijswaarden
moet dus constant zijn en zo is bij een
gegeven aantal klassen de met die klasse
overeenkomende grijswaarde te bepalen. We
kunnen de door Bertin op deze manier ge
vonden waarden aldus uitzetten (zie fig. 3).
In het onderhavige onderzoek wordt bij de
door Bertin gevonden methode aangeknoopt.
3) Het meten van het visuele gewicht
Voor zover de schrijvers hebben kunnen nagaan
is er niet eerder sprake geweest van metingen
van de grijswaarde van uit line-printersymbo-
len bestaande Signaturen, zelfs niet bij de
beschrijvingen van computerprogramma's voor
lineprinterkaarten zoals LINMAP10 en SY-
MAP.9 Wel heeft Ogrissek8 het 'relatives
Signaturengewicht' van afzonderlijke letterte-
kens gemeten. Hiermee bedoelde hij het verschil
in visueel gewicht van Symbolen van gelijke
omvang maar van verschillende opvulling. Het
visuele gewicht bepaalde Ogrissek aan de hand
van foto-electrische metingen, met een densito-
meter. Metingen van de grijswaarde van punt-
rasterpatronen zijn door Jenks en Knos met
behulp van microscopen gedaan (oppervlakte-
bepaling).
Bij het onderhavige onderzoek werd afgeweken
van de meetmethoden van zowel Ogrissek als
Jenks en Knos en werd voor een electronische
wijze van oppervlaktemeting gekozen. Reden
hiervoor was in de eerste plaats het feit dat een
microscoop een onhandig instrument is voor het
meten van oppervlakte van niet-geometrische
Symbolen zoals letters. Het niet-kiezen van een
densitometer had als reden de grote variatie
in de sterkte van de drukinkt. Het gaat bij line-
printers om snelheid, en niet om kwaliteit van
de grafische weergave, waardoor noch het te
gebruiken papier, noch de sterkte of samen-
stelling van de inkt, noch de intensiteit waar-
mee de inkt opgebracht wordt, in de hand te
houden is. Hierdoor zal de zwarting van eenzelf-
de symbool o.a. naar gelang van zijn positie
t.o.v. de lineprinterrol, en van de tijd (verslij-
ten van het lint!) varieren. Daardoor is een
densitometer voor vergelijking van de grijswaar-
68
2) VlSUEEL GELIJKMATIG OPLOPEN
iet i nkt bedekt
Fig. 3. Vergelijking van de met inkt bedekte opper-
vlaktes met de daaruit door de kaartlezer afgelezen waar
den. Hieruit blijkt, zoals ook bij Jenks en Knos, dat
voor de lagere waarden een relatief groter met inkt
bedekt oppervlak, dus een groter contrast nodig is dan
bij de hogere waarden.
VAN LINEPRINTER-SYMBOLEN
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift VIII (1974) Nr. I