trum van gegevens, komt in handen van een grote verscheidenheid van gebruikers: diensten, bedrijven en particulieren raet uiteenlopende belangstelling, zoals toeristen, militairen en onderzoekers. De topo- grafische kaart dankt dit aan het feit dat zij in begin- sel een "terreinkaart" is. Het terrein heeft een hoge mate van herkenbaarheidieder, jong en oud, en van welke belangstellingsrichting dan ook, vindt er veel van zijn gading. Zelfs oude topografische kaarten blijken nog in sterke mate leesbaar te zijn, getuige de recente facsimile-uitgaven van topografische kaarten uit het verleden. Juist de brede gebruikerskring doet echter de vraag rij zen wat men in feite met een topografische kaart doet. Ter beantwoording onderscheiden we twee kaartgebruiksvormen: kaartlezen en kaartinterpre- teren. Kaartlezen is meer analyserend, men volgt daarbij de legenda ("dat wat gelezen moet worden") en rieht de aandacht op afzonderlijke terreinelementen; men orienteert zieh en krijgt een overzicht. Kaartlezen is meer passief, de kaart fungeert als gids. Kaartin- terpretatie volgt op kaartlezen, is meer aktief, en gebruikt de kaart als instrument. Men zoekt naar sa menhang van terreinelementen: van terreinoverzicht komt men tot landschapsinzicht. Bij kaartlezen is de volgorde van de legenda slechts in zoverre van belang dat men de kaarttekens daarin gemakkelijk kan vinden. Bij kaartinterpretatie herschikt men in gedachten de legenda, men zoekt de met elkaar samenhangende ter reinelementen bijeen, teneinde de landschapsstruktuur te leren kennen. Een leiddraad daarbij is de verhouding tussen de natuurlijke en kunstmatige landschapsbestand- delen zoals die in een lange ontwikkelingsgang tot stand kwam. Voor het gebied Steenwijk en omgeving onder scheiden we 7 ontwikkelingsfasen; elk ervan droeg bij tot het "topografiseh weefsel" van het gebied. 1. De geologische grondslag van het gebied rond Steen wijk werd gelegd in het Kwartair, en is dermate be stand tegen menselijke ingrepen, dat zij ook op het nieuwe kaartblad nog duidelijk herkenbaar is. - In het middenveld van de kaart., in een brede, ge- kromde strook tussen een lijn zuidelijk van Ruinen, Uffelte, Havelte, Steenwijk en Steenwijkerwold en een lijn noord-oostelijk van Diever, Veenhuizen, Dolder- sum, Boschoord en Rijsberkampen, ligt grondmorene (keileem) aan de oppervlakte, afgezien van een dünne laag dekzand. In dit door het landijs gevormde gebied, waar thans grasland domineert, vallen twee no - zw verlopende, deels beboste heuvelruggen op, aan de zuidzijde met elkaar verbonden door het op een läge rüg gelegen woongebied van Steenwijk. Het geheel vormt een langgerekte boog waarbinnen een laagte met daarin de naar zuidwest stromende Steenwijkse Aa. In deze laagte lag in de voorlaatste ijstijd (Saale-ijstijd) een gletsjertong; de omwalling, een "stuwmorene", ontstond door ophoping van keileem en opstuwing door het ijs. - In de noordoosthoek van het kaartblad ligt, begrensd door de genoemde lijn längs Diever en Rijsberkampen, een grondmoreneplateau, grotendeels bedekt met een enkele meters dikke laag dekzand. Enkele läge grond- moreneheuvels rijzen uit dit fijnzandig dek als eilanden omhoog, o.a. bij het snijpunt van de coördinaten 219 en 545. Kenmerkend voor de beide besproken gebieden zijn de talrijke min of meer ronde laagten, "dobben", deels gevuld met water, of verland. Ze ontstonden, naar men wel aanneemt, onder toendra-omstandigheden van de laatste ijstijd (Weichsel-ijstijd). - De zuidelijke strook van het kaartblad maakte tij- dens de Saale-ijstijd deel uit van een breed "oer- stroomdal", waarin zieh het smeltwater van het land ijs verzamelde en westwaarts stroomde. Er werden zandige en grindige smeltwaterafzettingen neergelegd, die op hun beurt in de Weichsel-ijstijd bedekt werden met door de wind aangevoerd fijn dekzand. Rond Ruinerwold en Berghuizen ligt dit thans nog aan de oppervlakte. Met dit alles waren de grondslag en het relief van ons gebied goeddeels gevormd, zij vormen de basis van de topografie. 2. Na de ijstijden, in het Holoceen, onderging het in ons gebied drieledige pleistocene landschapfunda- ment een oppervlakkige omvorming, en kreeg het een dünne natuurlijke opperhuid. Het klimaat werd war mer, de grondwaterspiegel steeg, de terreinlaagten werden drassiger. Waar voorheen ijs - en sneeuw- smeltwaterstromen waren, ontwikkelden zieh nu beken, zoals Linde, Aa en Oude Vaart. Zij hielden de oude stroomrichting aan; vanaf het Drentse plateau naar het läge, drassige samenstromingsgebied bij de stij- gende "Zuiderzee". Zo bleven ook de dalen bewaard. Hierin en ook in de dobben, maar vooral in het zuide lijk gelegen oerstroomdal had veengroei plaats. Op de hogere landschapsdelen ontwikkelde zieh uit de toendra eerst een bosparklandschap en allengs een gesloten loofbos. Op de pleistocene geologische grond slag en het relief was daarmee in het Holoceen een nieuwe "landschapsetage" tot stand gekomen. Het natuurlandschap was voltooid en lag open voor de mens. 3. Blijkens sporen in het Holtingerzand bij Havelte waren reeds in het Laatglaciaal in de Oude Steentijd mensen in ons gebied doorgedrongen, nomaden. In de Midden Steentijd was er wat blijvender bewoning, doch ook nu gingen de ingrepen in de natuur niet veel verder dan jagen en verzamelen. Vanaf de Jonge Steentijd echter begon de mens het landschap om te vormen. Door platbranden werd bos tot landbouwgrond ontgonnen. In samenhang hiermee, en door beweiding degenereerden grote bosgebieden tot heide. Uit deze tijd dateren ook de hunnebedden, o.a. noordwest van Havelte. In de hierna volgende Bronstijd en IJzertijd was er eveneens wat bewoning; uit deze tijd resteren grafheuvels en urnenvelden. 4. Van landschapsbouw is echter eerst sprake vanaf de Middeleeuwen. Op de overgang tussen hogere en lagere gronden stichtte men landbouwnederzettingen als Uffelte en Diever. De boerderijen plaatste men in een krans rondom de met gras en een rand van eiken begroeide brink. Direkt buiten de bebouwing maakte men de es (esch), aaneengesloten akkerland, dat door eeuwenlange bemesting wel een meter werd opgehoogd. De daarbuiten gelegen heidevelden, bv. hetDiever- veld, dienden als gemeenschappelijke weide voor Schapen, en men stak er heideplaggen die strooisel vormden voor de stallen. Door deze heide-aantasting kreeg de wind vat op het zand en deed stuifduinen ont- staan, zoals het Holtingerzand. Van de Middeleeuwse nederzettingen ontwikkelde Steenwijk zieh tot stad, in 1327 verkreeg het stadsrechten. Van oudsher bezat de stad een uitgestrekt weidegebied: de meenthe. 5. In de late Middeleeuwen vestigden zieh nieuwkomers KT 1975.1.1 19

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1975 | | pagina 21