in ons gebied. Zij ontgonnen de lager gelegen nattere gebieden waar tot dan toe bos bewaard gebleven was, zoals blijkt uit namen van nederzettingen uit die tijd: Nijeholtpade, Noordwolde, Ruinerwold. Bij de land- inrichting ging men nu uit van een weg waarlangs de boerderijen werden gebouwd, bv. die van Ruinerwold längs Oosteinde, of die van Steggerda via Noordwolde naar Boyl. Deze oude wegen volgen de richting der beekdalen, de kavels staan er min of meer dwars op, Het veen in de lagere terreingedeelten werd deels af- gegraven: rondom Giethoorn - aangelegd längs een "gracht" - ontstond zelfs een min of meer veenkolo niale verkaveling. De hoeven waren slechts door voet- paden met elkaar verbonden en omvangrijk trans- port had goeddeels plaats per schip ("punter"). De bosontginning, het graven van de vele sloten en weteringen, de kanalisatie van beken en de verve- ningen deden het waterbergend vermögen van ons ge bied sterk afnemen en daardoor kreeg het beneden- strooms gelegen land, met name dat in het zuidwesten van ons kaartblad, wateroverlast te verduren. In het midden van de 19e eeuw was de ontginningsfase die begonnen was in de Middeleeuwen, voltooid. De "op- perhuid" van het natuurlandschap was goeddeels om- gevormd, en aan het landschap waren nederzettingen, wegen en landbouwkavels toegevoegd. Enerzijds was de natuur door de ontginningen verarmd, anderzijds echter verrijkt met stuifduinen en een meer gescha- keerde vegetatie dan weleer. De TMK van 1860 geeft daarvan een treffende weergave. Deze kaart leert ons hoe er destijds nog een sterke verwantschap was tussen de landinrichting en het onderliggende natuur- lijk fundament. 6. Na 1880 komt daarin echter wijziging als gevolg van het doorwerken van de agrarische en industriele revolutie. Het landbouwareaal wordt uitgebreid, heide en stuifzand met naaldhout bebost, nieuwe wegen doorsnijden het landschap, o.a. van noordwest naar zuidoost, dwars op de oude hoofdstrekkingsrichting. Met dit alles krimpen noodzakelijkerwijze de nog niet ontgonnen "woeste gronden" in tot kleine restgebieden. Men vindt ze nu nog in de voor landbouw minst bruik- bare landschapsgedeelten, zoals de Wieden en de Woldberg. Aan de ontginningsgolf is in de 50er jaren een einde gekomen. De huidige landbouweconomie in E.E.G.- kader noopt minder tot uitbreiding dan tot intensive- ring en meer rendabele bedrijfsvoering. Hiertoe dragen vooral ruilverkavelingen bij 7. In de periode 1962-1972, tussen de verkenningen van de voorlaatste en de nieuwe uitgave van ons kaart blad zijn de ruilverkavelingen Nijeveen-Kolderveen, Linde-zuid, Noordwolde en Vledder afgesloten. Die van Diever is in uitvoering genomen. In het algemeen maakte men de kavels groter en daarmee hun aantal kleiner, bij behoud van de oude landinrichtingsstijl. Dit is vooral in het gebied Nijeveen-Kolderveen her- kenbaar in vergelijking met het rondom liggende ge bied. De boomrijen op de oude kavelscheidingen (zoals nu nog bij Ruinerwold) zijn vervangen door bredere stroken opgaand hout. Kavelverkleining vertonen de oude bouwlanden, de essen rondom dorpen als Diever en Uffelte; er is hier dus toename van het aantal kavels. Ook trad er ver- brokkeling op van deze, bij traditie samenhangende akkergebieden, door toename daarin van grasland. Afname van akkerbouw trad ook op door omzetting van akkers op huiskavels in grasland. Plaatselijk, bv. bij Noordwolde in het Boylerveld, is er concen- tratie en uitbreiding van akkerland. Het wegenpatroon onderging sedert 1962 weinig wijzi- gingen. Wel nam de lengte der verharde wegen sterk toe, met name in de Lindevallei en het dal van de Steenwijker Aa, zowel in de lengterichting als dwars op deze dalen. Ook het patroon der gezamenlijke nederzettingen bleef ongewijzigd, doch talrijke woonkernen, zowel de grotere als de kleinere, ondergingen uitbreiding. De verspreide bebouwing en die längs de wegen bleven echter stabiel. Met deze zevende landschapsontwikkelingsfase is de voorlopig laatste "etage" aan het landschap rond Steenwijk toegevoegd. Elk der zeven landschapslagen liet kenmerken en bestanddelen achter: tezamen vor- men zij het topografisch weefsel waarvan onze kaart een afbeelding vormt. In vergelijking met landschapsontwikkeling eiders in Nederland leert de zevende fase ons dat er in het ge bied rond Steenwijk sprake is van een zekere stabili- satie van de "landschapsbalans". Dit is het beeld dat tot ons komt bij lezen en interpreteren van het nieuwe kaartblad 16 Oost. Wij wensen deze kaart in handen van allen die ontdekkend willen reizen in het boeiende grensgebied tussen natuur en cultuur. Noten 1) Met dank aan drs. J.Klaver voor de kaartverge- lijking 1962-1972 2) Geraadpleegde literatuur: Geologische kaart 1 50.000, blad Steenwijk 20 KT 1975.1. 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1975 | | pagina 22