ristische trips. pverigens dateert de op dit punt ge- raadpleegde literatuur van voor de oliekrisis). Dit suggereert dat het vermelden van reisduur in plaats van afstand geen ontoepasselijke modifikatie van de bestaande wegenkaarten zou zijn. Pp enkele Ameri- kaanse wegenkaarten is dit trouwens al gedaan). Men zal opmerken dat dit lood om oud ijzer is, aan- gezien ook op de haidige wegenkaarten een bereke- ning van de reisduur valt te maken door de aangegeven afstand te delen door het te maken uurgemiddelde. De kneep zit hem echter hierin dat men lang niet altijd een adekwate schatting van de te verwachten gemid- delde snelheid kan maken. Het tweede deel van mijn suggestie behelst dan ook dat naast de reisduur op de kaarten die gemiddelde snelheid, voor ieder segment van het wegennet van enige importantie, aangegeven wordt. Dat zo'n aan- duiding geen loze informatie zou verstrekken blijkt uit het feit dat de op wegen te maken snelheden zeer sterk uiteenlopen, bijvoorbeeld met de geometrie van de weg (aantal banen, aantal kruispunten, aantal stop- lichten enz.en met de samenstelling van het verkeer dat er gewoonlijk over heen gaat. De tweede groep van motiverende faktoren in de rou- tekeuze, ofwel de faktoren die met het welbevinden te maken hebben, laten zieh wat moeilijker vangen in de vorm van een kwantitatieve omschrijving. Wat men kän zeggen is dat het minimalizeren van de totale s t r e s s waaraan men onderhevig zal zijn een be- langrijk motief bij de keuze tussen routes is. Die to tale hoeveelheid stress is een funktie van de eigen- schappen van de route en ook van de duur van de trip - dit laatste is dan een aanwijzing in welke richting de diepere redenen voor het beschreven streven naar minimalisering van de reistijd te zoeken zou zijn. De eigenschappen van een route die meehelpen aan het opbouwen van een portie stress zijn velerlei. Een faktor is de intensiteit van het verkeer op de weg: als dat boven een bepaald bedrag uitkomt (het getal van 1400 voertuigen per rijbaan per uur is in dit ver band genoemd) begint de ervaren stress uiterst snel toe te nemen. Of het echter nodig is volumecijfers op wegenkaarten op te nemen is twijfelachtig. Volgens mijn eerdere suggestie staan er op die kaart immers reeds aanduidingen van de mogelijk te maken gemid delde snelheid, en die verloopt grofweg omgekeerd evenredig met het volume. Een moeilijkheid waarvan men zieh bewust moet zijn is natuurlijk dat het ver- keersvolume zeer sterk fluktueert zowel over uren van de dag als over dagen van de week als over hele seizoenen. Men zal dus naar een kompromis moeten zoeken, bijvoorbeeld door diö snelheid aan te geven die op alle uren van de dag buiten de spitsuren te be- reiken is. Het uitwerken van zo'n kompromis is een aardige optimaliseringsklus, waarvan de poging tot uitwerking echter iets te ver van de hoofdlijn af zou voeren. Tot de totale stress die op een trajekt ervaren wordt zal ook het gevoel van onveiligheid dat de bestuurder ervaart bijdragen. Uit de verkeer songevallenstatis- tiek weten wij dat ongevalscijfers sterk afhangen van het wegtype: zo zijn autosnelwegen, als men het aan tal ongevallen per afgelegde kilometer als eenheid neemt, verreweg het veiligste van alle typen wegen. Verder blijken er in het wegennet nog zogenaamde "black spots" aanwezig te zijn, dat zijn wegsegmen- ten of kruispunten waar, om soms volstrekt onaan- voelbare redenen, onevenredig veel ongevallen ge- beuren. In principe zou men sympathiek moeten staan ten opzichte van pogingen om dit soort informa tie via kaarten naar de automobilist door te speien. Door deze verklaring beginnen wij echter te raken aan het probleem (deze nare gedachte die bij de le- zer wellicht al is opgekomen) dat het aanbrengen van al deze soorten verkeerskundige informatie op wegen kaarten een terugkoppeling op het routekeuzegedrag zou kunnen hebben die wel eens averechts zou kunnen uitpakken. Wat gebeurt er, inkonkreto, als iedereen na op zijn kaart de route met de kortste reistijd te hebben opgezocht die route ook daadwerkelijk gaat volgen? Zal hij niet, tesamen met zijn gelijkgestem- de kollega's, de hoeveelheid verkeer op die route zo- danig gaan verhogen dat de aangegeven snelheid bij lange na niet meer te bereiken is? Met andere woor- den: bereiken we er niet mee dat sommige wegen in een kontinue staat van kongestie zullen verkeren ter- wijl andere geheel in onbruik zullen raken? In de praktijk zal dat wel meevallen, en wel om twee redenen. Ten eerste zullen niet alle bestuurders hun route op dezelfde wijze kiezen, zodat er alleen al om die reden een zekere spreiding zal blijven bestaan. Ten tweede zullen eventuele kongesties zieh vooral voordoen op wegen die ook nu al overbelast zijn, en waar dus kennelijk sprake is van een gebrek aan al- ternatieven. Het bieden van gelijkwaardige alterna- tieven is een oplossing die hier, althans verkeers- technisch gesproken, belangrijk soelaas zou bieden. De vraag of het mogelijk is middels het kaartontwerp het proces van de routekeuze dusdanig te bei'nvloeden dat er vanuit het gezichtspunt van de verkeersdoor- stroming gunstige konsekwenties uit voortkomen is een zeer moeilijke. Ik meen in principe toch op deze vraag positief te kunnen antwoorden in die zin dat de verkeersafwikkeling ältijd gebaat zal zijn met het aan de verkeersdeelnemer verstrekken van volledige informatie over de hem ter beschikking staande al te rnatieven. De moeilijkheid van de vraag wordt pas goed zichtbaar als men gaat denken over de mogelijk- heid van het selektief ter beschikking stellen van in formatie, b.v. teneinde het gebruik van sommige we gen expliciet te onderdrukken en dat van andere te bevorderen. Het enige wat daarover hier te zeggen valt is, dat het gebruik van technieken met een der- gelijk manipulatief karakter beoordeeld moet worden vanuit overwegingen die ver uitstijgen boven het be- schouwingsniveau van dit artikel: het gaat hier om een beleids-, ja zelfs om een politieke vraag. Lite r atuur GRIEP, D. J. Analyse van de rijtaak Routekeuze en -geleiding. Verkeerstechniek, 1971 (22), 539-542. JANSSEN, W.H. De Strategie van de routekeuze Project, 1974 (2), 140-143. Noten DRS. W. H. JANSSEN, Instituut voor Zintuigfysiologie TNO, Soesterberg. Verslag van de lezing gehouden tijdens de Karto- grafendagen 1974 te Breda. KT 1975.1. 3 19

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1975 | | pagina 21