De kaart van Brabant (het huidige Limburg inbegrepen)
139 x 161 cm; Z. Roman/N. Visscher, 1656.
De kaart van Gelderland (met een deel van Noord-
Brabant)
83 x 100 cm; Cornelis Danckerts 1656 of eerder.
De kaart van Friesland (de enige in deze rij, die
niet meer bestaat)
217 x 140 cm; Bernard Schotanus Sterringa, 1665.
De kaart van Groningen
105 x 135 cm; W. en FCoenders van Heipen, 1677/78.
De kaart van Utrecht
120 x 185 cm; Bernard de Roij/N. Visscher, 1696.
De serie wandkaarten van de Hoogheemraadschappen
Rijnland, Delfland, Schieland, de Uitwaterende Slui-
zen van Kennemerland en West-Friesland en andere
waterschappen zijn buiten beschouwing gelaten, om-
dat zij een enigszins aparte plaats innemen, waarop
we hier niet verder zullen ingaan.
Overzien we de reeks dan blijkt dat geheel Nederland
in de 17de eeuw - weliswaar niet op hetzelfde tijd-
stip - door wandkaarten (gedeeltelijk elkaar overlap-
pend) was bedekt. Enkele van deze wandkaarten wer
den meerdere keren, meestal aangevuld en verbe-
terd, uitgegeven tot in de 18de eeuw toe en de meeste
kwamen tot stand in de drukkerij/werkplaatsen van de
Amsterdamse uitgevers. Amsterdam was in die tijd
het centrum van de commerciele kartografie, ook
internationaal gezien. Vrijwel altijd is bij het ver-
vaardigen van deze kaarten de hulp ingeroepen van
een landmeter of kaarttekenaar uit het betreffende
gewest. Deze haalde de gegevens vaak uit bestaande
kaarten (van wisselende gedetailleerdheid), soms
aangevuld door eigen terreinwaarnemingen. Door
deze werkwijze is de inhoud van de meeste wand
kaarten onevenwichtig van kwaliteit geworden. Bij
een inhoudsanalyse (dit is bij lange na nog niet uit-
puttend gebeurd) zal daarom vrijwel altijd blijken dat
de weergave van sommige gebiedsdelen goed is en
met de tijd overeenstemt, terwijl andere delen ver-
ouderd of onvolledig zijn weergegeven. Ook zijn wer-
kelijke fouten in de weergegeven topografie niet uit-
gesloten en omdat geen nieuwe basismetingen (tri-
angulaties) plaats vonden zijn deze kaarten niet
schaalgetrouw.
S. J. Fockema Andraea en B. van 't Hoff (1947,
p. 54-55) zijn over dit laatste wat de kaart van Zee-
land betreft al zeer negatiefHun bewering dat "het
nieuwe groote kaartbeeld in de hoofdlijnen een ach-
teruitgang beteekent tegenover Jacob van Deventer"
(die in het tweede kwart van de 16de eeuw werkte)
is misschien wel juist, maar doet de kaart te kort.
De inhoud van de Roman/Visscher kaart is immers
zo veel rijker dan de kaart van Van Deventer! Laatst-
genoemde kaart geeft in het geheel geen wegen en ver-
kaveling en in veel mindere mate bebouwing, dijken,
gebiedsgrenzen, krekenstelsels met aan- en opwas-
sen en toponiemen.
Welke funktie hadden nu dergelijke wandkaarten in de
17de eeuw? Bovengenoemde schrijvers benadrukken
in hun handboek (zij maken een uitzondering voor de
wandkaarten der waterschappen) dat de kaart in eer-
ste instantie een decoratieve funktie vervulde en nau-
welijks vanwege zijn inhoud gebruikt werd. De sier-
rand met profielen van Steden, wapens enz. wijst
wel enigszins in die richting. Ook blijkt de decora
tieve rol, die deze kaarten in de woningen der wel-
gestelde 17de-eeuwers speelden, uit de vele schil-
derijen uit die tijd. Met name Johannes Vermeer,
maar ook anderen schilderden vaak wandkaarten in
hun interieurs.
Dat de kaart ook vanwege de inhoud werd gebruikt is
moeilijker te bewijzen. Dat gebruik zal gering ge-
weest zijn wanneer het ging om details van het afge-
beelde gebied, want daarin Schieten deze kaarten
vrijwel altijd te kort. In die gevallen was het geen
probleem om door ödn van de vele landmeters, die
Zeeland in die tijd rijk was, de noodzakelijke detail-
kaart te laten maken. Voor een algemene oriöntering
en voor het hebben van een overzicht van de gehele
provincie zal de kaart ook - bijvoorbeeld bij bestuur-
lijke zaken - van nut geweest zijn, zoals bijvoorbeeld
blijkt uit de onderhandelingen van Zacharias Roman
met de Staten van Zeeland over het verkrijgen van
een octrooi op de uitgave. De Staten vonden de kaart
toch kennelijk zo belangrijk dat zij een onderzoek
naar de inhoud deden, en Roman kon zijn octrooi
krijgen "mits dat hij zal hebben te verbeteren de
fauten hem alreede aengewesen ofte nader nogh aen
te wijsen".
Voor de Staten van de diverse gewesten was zo'n
fraaie grote wandkaart van het eigen gebied, natuur-
lijk ook een soort statussymbool en dat is een reden
dat zij bij de totstandkoming ervan wel hun medewer-
king wilden verlenen. Het initiatief tot het maken van
de provincie-wandkaart ging soms ook uit van de be-
stuurders van het betreffende gewest, die daartoe
een landmeter of kaarttekenaar uitnodigden.
De funktie van de kaart bij historisch
onderzoek
De vraag kan gesteld worden of deze wandkaart voor
het historisch streekonderzoek betrouwbare informa-
tie kan verschaffen. Wat reeds in het algemeen is
opgemerkt over de inhoud van de provincie-wand-
kaarten, namelijk de onevenwichtigheid in kwaliteit,
geldt in verstärkte mate voor de kaart van Zeeland.
Bij de bespreking van het bijgevoegde fragment kö
rnen we hierop nog terug. In ieder geval is voorzich-
tigheid geboden bij het gebruik van de kaart voor dit
doel; zij is slechts een hulpmiddel naast andere bron-
nen.
M. P. de Bruin en M. H. Wilderom zijn in hun histori
sche beschrijving van Noord Beveland (1961, p. 59 en
fig. 14) nogal negatief over de weergave van dat ge-
deelte op de kaart. Overigens moet bij hun opmerkin-
gen wel een kanttekening gemaakt worden: het is toch
niet juist - zoals zij deden - de situatie in de tweede
helft van de 17de eeuw te vergelijken met de Ottens-
uitgave van de kaart (tussen 1719-1725) en dan te
spreken over "de kaart van N. Visscher (uitgave Ot
tens) uit de tweede helft van de 17de eeuw". De ver-
schillende drukken van de kaart ondergingen verande-
ringen (hoeveel en welke, dat is nog niet onderzocht)
en daarom was het beter geweest wanneer bijvoor
beeld de druk uit 1656 op haar inhoud zou zijn ge-
toetst. Dit geldt te meer in een gebied als Zeeland,
waar de kustlijn zieh (vooral in de 17de en 18de eeuw)
voortdurende wijzigde, zowel door landverlies tenge-
volge van overstromingen als door landwinst bij nieuwe
bedijkingen.
M. K. E Gottschalk achtte het kaartbeeld goed, voor
KT 1975.1 3
23