Hieruit worden conclusies getrokken over de behoefte aan woningen, recreatieve voorzieningen, wegen, industriegebieden en alle andere zaken die voor ruimtelijke planning in aanmerking komen. Tenslotte is er een wat moeilijk te omschrijven groep gegevens, die overigens nauw met beide voorgaande groepen samenhangt. De betekenis van deze groep gegevens zou kunnen worden aangeduid met de vraag: is het wel wenselijk, datIn een situatie waarbij de hoeveelheid beschikbare ruimte steeds geringer wordt en het aantal verschillende claims steeds groter, is het van groot belang om te weten of plannen-in-wording geen afbreuk zullen doen aan reeds aanwezige zaken. Ook het omgekeerde is mogelijk: situering van woon- en recreatiegebieden bij bulderbanen of lawaaii'ge autowegen bijvoorbeeld bemoeilijkt bij voorbaat het ontstaan van een goed leefklimaat. Bij deze toetsing zijn de technische en sociaalwetenschappelijke gegevens uiteraard weer van nut, maar daarnaast komen jongere takken van wetenschappelijk onderzoek in beeld, zoals het milieu hygienisch onderzoek (lawaai, stank, schadelijke Stoffen in bodem, water en lucht) en het onderzoek van natuur en landschap, ook wel aangeduid als land schapseco logie Voor de bodemkaarten kunnen binnen deze indeling twee toepassingsgebieden worden aangegeven. Bij de technische gegevens kunnen bodemgeschiktheids- kaarten een nuttige rol vervullen, terwijl ze in de groep toetsingsgegevens vooral bij het landschaps- ecologisch onderzoek worden toegepast. Bodemgeschiktheid In principe kan voor alle activiteiten, die op of in de bodem plaats vinden, een bodemgeschikheids- beoordeling worden uitgesproken. Het meest bekend zijn de geschiktheidsbeoordelingen voor landbouw- kundig gebruik: hieraan wordt in de Toelichting bij de bodemkaart altijd een apart hoofdstuk gewijd. Als criteria hanteert de Stichting voor Bodemkartering de veelzijdigheid van de gebruiksmogelijkheden en de opbrengst die gehaald kan worden. Bovendien worden de beperkingen van de grond aangegeven. Hieruit kan o.a. worden afgeleid in welke gebieden wateroverlast optreedt en dus behoefte bestaat aan verbetering van de ontwatering. Ook voor de bosbouw kan een der- gelijke beoordeling worden uitgesproken, waarbij de houtopbrengst en de mogelijkheden van houtsoorten- keuze (ruim of beperkt) als criteria worden gehan- teerd In de huidige bosbouwgebieden op de Veluwe en in het Rijk van Nijmegen bijv. worden de Leemgronden (Ld5) hoog gewaardeerd (goede groei van vele hout- soorten, zowel loofhout als naaldhout). Het andere uiterste vormen stuifzandgronden, zoals de Duinvaaggronden (Zd 21), waarop alleen de grove den nog een matige groei heeft. Overigens bieden de rivierkleigebieden voor een deel zeer ruime mogelijkheden aan de bosbouw zoals de enkele fraaie landgoedbossen illustreren. Voorzieningen voor de openluchtrecreatie, zoals speel- en ligweiden en kampeerterreinen, stellen hun specifieke eisen aan de bodemgesteldheidEen goede ontwateringstoestand is een eerste vereiste, terwijl neerslag bij een flinke bui vlot verwerkt moet kunnen worden. Bovendien moet er een sterke grasmat kunnen ontstaan, terwijl het plaatsen van eenvoudige gebouw- tjes geen grote problemen (en kosten) mag opleveren. Een goed ontwaterde, niet te humusarme zandgrond (grondwater trap VI of VII) is daarom in principe geschikt. Ook voor de woningbouw kan een bodemgeschiktheids- kaart worden gemaakt, maar dan moeten er ook gegevens over de diepte van de draagkrachtige zand- ondergrond zijn. De stichtingskosten van woningen en de bijbehorende infrastructuur (wegen en leidingen) worden namelijk voor een belangrijk deel bepaald door de kosten van de fundering en de al dan niet aanwezige noodzaak tot ophogen van het maaiveld om wateroverlast te voorkomen. Uit deze (zeker niet uitputtende) opsomming kan worden afgeleid dat een bodemkaart ruime mogelijkheden biedt als basiskaart voor bodemgeschiktheidsbeoordelingen. AI naar behoefte en begrensd door de mate van detail van de beschikbare bodemgegevens kan een opsplitsing worden gemaakt over een aantal subfacetten (ver schillende categorieen van openluchtrecreatie bijv.). Er zijn dan ook langzamerhand heel wat voorbeelden van toepassing van bodem(geschikheidskaarten)- kaarten in voorbereidende studies. In de officiele toelichting op plannen worden ze echter veel minder vaak aangetroffen, wat er op kan wijzen dat deze gegevens in de planafweging maar een beperkte rol speien (of helemaal geen!). Dat is te betreuren, want alleen al uit het oogpunt van kostenbewaking heeft het voordelen om de bestemming op de daarvoor meest geschikte grond te realiseren. Een belangrijk argument zou ook kunnen zijn, dat er zuinig met natuurlijke hulpbronnen moet worden omgesprongen. Grond- verbruikende functies (wonen, industrie) moeten daarom zo min mogelijk op die plaatsen terecht komen waar grondgebruikende functies (landbouw, bosbouw, natuurbeheer) het best tot hun recht komen. Geschiktheidskaarten kunnen of zouden kunnen worden gebruikt: - bij de afweging van bijv. agrarische belangen tegen het belang van woningbouw of recreatie-ontwikkeling; - als de keus voor een bepaalde bestemming eenmaal is gemaakt, om hulp te bieden bij de detaillering van het ontwerp. Hoewel de relatie landbouw-bodemkaart zeer voor de hand lijkt te liggen, wordt door landbouwdeskundigen in het streekplanwerk liever gewerkt met zogenaamde standaardbedrijfseenheden. Dit is een maat voor produktieomvang van de betrokken bedrijven. Het gei'nvesteerd vermögen is bij deze methode van meten veel belangrijker dan de kwaliteit van de bodem. Een tweede vorm van gebruik van bodemkaarten op dit technisch vlak betreft de toepassing bij ontgron- dingen. Het overheidsbeleid rond de klei-, zand- en grindwinning werd tot voor kort in een vrij losse relatie met de ruimtelijke ordening gevoerd. De grote vraag naar specie leidt echter tot landvernietiging en versnippering van de ruimte. Dit kan worden ge'fllustreerd aan de hand van het kaartblad: vrijwel alle oppervlakten water en moeras in het rivieren- gebied buiten de bedding van de rivieren zelf, zijn ontstaan door de speciewinning. Langzamerhand groeit daarom de behoefte aan een planmatige benadering. 20 KT 1976.11. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1976 | | pagina 22