van de topografische kaart en een veldcontrole daar- van, - toekenning van een puntenwaarde aan elk element, afhankelijk van (a) het punt-, lijn- of vlakkarakter, (b) het laag, hoog of zeer hoog zijn (grenswaarden: ooghoogte en hoogte van volwassen bomen). - berekening van de totale aantallen punten per oppervlakte-eenheid (vierkant, ruimte, polder) - de zgn. T-waarde - en van het procentuele aandeel van elk der hoofdelementen (begroeii'ng, water, bebouwing, kunstwerken, relief) in die totalen (kaart met cirkel- en/of staafdiagrammen), - het classificeren van de gei'nventariseerde Vierkan ten of ruimtelijke eenheden op (a) mate van differen- tiatie of ruimtewerking en (b) natuurlijkheid van het landschapsbeeld. Kaart: Figuur 4 is een voorbeeld van de landschaps- classificatie volgens deze methode; figuur 5 is de bijbehorende legenda. Kaartbeeld en coderingen zijn beide eenvoudig omdat voor de Vierkanten een grote maat gekozen is (km2) en omdat het landschap slechts op twee kenmerken is ingedeeld. Methode 3 Karakteristiek: De methode berust op classificatie in het veld van vlakken, de zgn. ruimtes en massa- gedeelten. Deze classificatie geschiedt naar ken merken die voor het karte rings gebied relevant zijn; de meest gehanteerd kenmerken zijn: - bodemgebruik en structuur (percelering in agra rische gebieden, padenpatroon in de bossen), - opgaande begroeii'ng en bebouwing (o.a. naar soorten en hoogte) en de variatie daarin, - ruimtewerking (oppervlak van ruimtes, door- zichtigheid van de rafiden, doorzicht in bos), - relief (visuele vertaling van de geomorfologische kaart). Elementen, buiten een ruimte gelegen maar daar wel zichtbaar, worden als toevoegingen in de kaarten verwerkt. Kaart: Figuur 6 is een kaartje volgens deze methode vervaardigd; figuur 7 tot en met 9 zijn fragmenten van de bijbehorende legenda. De codering per kaart - vlak bestaat uit drie delen: een Arabisch cijfer (ruimtelijke indeling, fig. 8), een letter (bodem gebruik en structuur, fig. 8) en een Romeins cijfer (begroeii'ng, bebouwing en relief, fig. 7). Vlak- vormige reliefaanduidingen zijn aangebracht door middel van rasters, zie figuur 9. Bepaalde land- schapselementen zijn in de legenda op gestyleerde wijze gevisualiseerd, zie de onderste regel in figuur 7 en de rechterkolom in figuur 8. Ook in het kaart beeld kan men met Symbolen werken, die een be- paald landschapskenmerk moeten overdragen, zie de tekens voor lineaire doorsnijdingen in figuur 9. Het kaartbeeld als geheel weerspiegelt vrij sterk de topo- grafie van het gebied, aangezien is uitgegaan van ruimtes waarvan de randen samenvallen met topo grafische elementen boven ooghoogte. Methode 4 Karakteristiek: Deze methode gaat er van uit dat alleen een gescheiden analyse van natuurlijke en kunstmatige aspecten van het beeld zinvol is. Ten behoeve van de natuurlijke aspecten wordt een be- groeii'ngspatronenkaart vervaardigd, waarin met name bodemgebruik en ruimtemaat (500 en 1400 m) zijn opgenomen. Met behulp van deze kaart en gegevens betreffende het relief worden drie kaarten gemaakt met als inhoud de volgende abstracties: - visuele differentiatie op lokaal niveau (V.D. L.), de afwisseling die een stilstaande waarnemer ziet, - visuele differentiatie op regionaal niveau (V.D.R.), de afwisseling in verschillende landschapstypen in een gebied van regionale schaal, - zeldzaamheid. De analyse van de kunstmatige aspecten leidt tot vijf kaarten onder andere van bebouwingsdichtheid, visuele invloedsgebieden van kunstmatige elementen en relatief ongestoord landelijk gebied. Kaart: Een van de kaarten, volgens deze methode vervaardigd, is gereproduceerd in figuur 10. De legenda (fig. 11) geeft in een aflopende reeks van 5-1 de visuele differentiatie van het landschapsbeeld weer. Type 5 is het meest complex (veel gelijke elementen en/of veel verschillende elementen), type 1 het minst. Deze reeks kan behalve door kleur ook door middel van rasters worden zichtbaar gemaakt. Methode 5 Karakteristiek: De basisgegevens voor deze methode zijn vastgelegd op 18 afzonderlijke elementkaarten met punt-, lijn-en/of vlakelementen (bijv. grasland, lineaire beplantingen)Op deze gegevens worden ver schillende bewerkingen toegepast om tot vijf kaarten te komen, die een abstract karakter hebben: - complexiteit (afgeleid uit het produkt van intensi- teit en variatie van elementen), - variatie in complexiteit, - seizoensvariatie, - visuele grenzen, - ruimtemaat. Kaart: Figuur 12 is een kaart van de complexiteit van het landschap, figuur 13 de bijbehorende legenda. Evenals bij methode 4 is sprake van een vijfdelige schaal. Wat de vlakvorming betreft, is methode 5 vergelijkbaar met 2het is een cellenindeling. Hier zijn de cellen echter veel kleiner, nl. 125 x 125 m. Lokale verschillen komen daardoor beter tot hun recht. Methode 6 KarakteristiekDe methode leidt tot 66n kaart met een ruimtelijke hoofdindeling, vooral gemaakt op grond van de begroeii'ngsdichtheid. De onderverdeling behelst de kenmerken bodemgebruik en opgaande begroeii'ng (bomen, heggen en hun relatieve hoeveel- heden). Er zijn enkele overige onderscheidingen onder meer betreffende bebouwingspuntelementen. Aan de opname van het relief is veel aandacht besteed. Kaart: De uiteraarden bij Rhenen, landschappelijk ge- classificeerd volgens deze methode, zijn afgebeeld in figuur 14; de legenda in figuur 15. De verschillende reliefrasters speien zowel in het kaartbeeld als in de legenda een voorname rol. Het middelste raster bij landschaps type 6 heeft een afwijkende signatuur om het relief bij deze mate van halfopenheid (vrij veel heggen) te accentueren. Methode 7 Karakteristiek: Deze methode leidt tot een aantal kaarten waarvan alleen de kaart met de ruimtelijke 14 KT 1978. IV. 2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1978 | | pagina 16