De grootschalige basiskaart (GBK),
bouwdoos voor de kartografie van Nederland?
C. Koeman
In dit artikel wordt een verslag gegeven van een proef-
neming om uit de GBK van Nederland 1 2 000 een
grondgebruikskaart 1 5 000 en een topografische
kaart 1 10 000 samen te stellen. De grondgebruiks
kaart pretendeert een nieuw kartografisch produkt
in de kartografie van Nederland te zijn; de topo
grafische kaart 1 10 000 wil aantonen hoe deze kaart
66k gemaakt kan worden.
De grondgebruikskaart van Nederland
Gemakkelijk toegankelijke informatie over het grond-
gebruik in geheel Nederland kan op dit ogenblik alleen
aan de topografische kaart 1 25 000 ontleend worden.
Zulke informatie is onvolledig, zoals ieder kan zien
bij vergelijking van de legenda met de legenda voor
die niet zo gemakkelijk toegankelijke informatiebron:
een handgekleurde kaart 1 10 000 met bijbehorende
statistiek. Ofschoon Nederland over een redelijk
functionerende methode beschikt om een statistiek van
het grondgebruik en de veranderingen daarin bij te
houden is de kartografische presentatie volstrekt on-
voldoende. De enige kaart waarop het grondgebruik
d.m.v. kwalitatieve Symbolen (kleur, tint, structuur)
is voorgesteld, is bovengenoemde handgekleurde kaart,
in een exemplaar aanwezig en niet doeltreffend te
reproduceren. Er bestaat dus aanleiding om in dit
land met zijn intensief bodemgebruik naar iets beters
uit te zien.
Statistiek van het grondgebruik vöor
1976
Sinds 1953 kent Nederland een gedetailleerde grond-
gebruiksstatistiek, gefinancierd door het Ministerie
van Landbouw en de Rijksplanologische Dienst tezamen.
Op de in 1952 ingevoerde topografische kaart 1 10 000
werd een statistiek van het grondgebruik geent. De op-
dracht aan de Topografische Dienst tot vervaardiging
van de kaart 1 10 000 was mede ingegeven door een
behoefte aan een statistiek die gedetailleerder was dan
de statistiek van bospercelen, Woeste grond en cultuur-
grond die voordien uit de kaart 1 25 000 werd samen-
gesteld.
E6n blad 1 10 000 werd in tien fragmenten verdeeld.
Aan de hand van de kleurmodellen 1 25 000, vervaar-
digd door de topograaf, werden de grenzen van 17
categorieen grondgebruik op de fragmenten aange
bracht, waarna de oppervlakken ingekleurd werden
en geplanimetreerd (1).
Kaartfragmenten en een zgn. gecomprimeerde meet-
staat werden tegen een kleine vergoeding ter beschik-
king gesteld aan andere gei'nteresseerden. "De
reproductie van het kaartfragment met de bijbehorende
meetstaat noemt men de grondgebruikskaart" (2).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende
categorieen:
zandvers tuivingen
duinen en Strand
kwelders
wegen
spoor- en tramwegen
water
1. bouwland
10.
2. grasland
11.
3. boomgaard
12.
4. naaldhout
13.
5. loofhout
14.
6. gemengd bos
15.
7. riet en biezen
16.
8. moeras
17.
9. heide
bebouwde kom
Opvallend is het ontbreken van die categorieen die op
de urbane gebieden betrekking hebben, zoals bijv.
industrieterreinen, woon-en werkgebied. De legenda
voor de grondgebruikskaart anno 1966 was nog
ongerept ruraal! Er is in tien jaar tijds veel ver-
anderd.
De uitkomsten werden aan het Centraal Bureau voor
Statistiek gezonden. Deze dienst vergeleek de resul-
taten met de antwoorden die gemeenten hadden inge-
zonden op jaarlijkse vragenlijsten omtrent het grond
gebruik en de veranderingen daarin. Er bleken nogal
eens grote verschillen te bestaan tussen de plani-
metrering en de gemeentelijke opgaven.
Statistiek van het grondgebruik na 1975
In 1975 hebben CBS en RPD een nieuw systeem be
dacht, waarbij de gemeenten zelf op kaart 1 10 000
het grondgebruik kunnen invullen aan de hand van een
nieuwe klassicifactie die aangepast is aan de wensen
anno 1975 van de gebruikers van de statistiek (3).
De nieuwe klassificatie telt 31 categorieen, waarin
het rurale aspect niet meer overheerst, zoals uit
onderstaande lijst blijkt:
1. Spoor-, tram-en metrowegen
2. Verharde wegen
3. Onverharde en halfverharde wegen
4. Waterreservoirs
5. Overig water breder dan 6 meter
6. Begraafplaatsen
7. Sportterreinen
8. Vliegvelden
9. Volkstuinen
10. Stortplaatsen
11. Wrakkenopslagplaatsen
KT 1978. IV. 2
19