moeten ze worden gezlen als een noodzakelijk optisch hulpmiddel waarvan de kosten daarom niet voor de werknemer moeten zijn. In overleg met de Rijksgeneeskundige Dienst werd een samenwerkingsverband tussen een Optometrist en de oogarts opgebouwd. Daarbij verleende de oogarts "achtergrondssteun" terwijl de optemetrist zieh veel meer inwerkte in de arbeidsproblematiek. ledere graveur werd door hem zorgvuldig onderzocht. Afhankelijk van de persoonlijke wensen en problemen bij het zien, werd een werkbril gemaakt, die werd uitgeprobeerd en indien nodig later nog aangepast als de graveur niet helemaal tevreden was. In alle leef- tijdskategorieen werden wel een aantal werkbrillen voorgeschreven, maar de meeste voor personen boven de 40 jaar. In de werkbrillen werden de persoonlijke korrekties verwerkt. Nauwkeurig werd bij iedere graveur de oogstand in rust gemeten. Wanneer de oogassen van nature naar buiten wijken (exoforie) zal zelfs een extra konvergentie-inspanning gevraagd worden om deze oogassenfout te overbruggen en wordt de kans op Machten vergroot. Idealiter zou men wellicht geneigd zijn de lens- en prisma-korrekties zo uit te voeren, dat in het geheel geen akkommodatie- of konvergen tie-inspanning gevraagd wordt. Daarbij ziet men echter over het hoofd dat, in een werksituatie op körte afstand, een natuurlijke neiging tot akkommodatie en konvergentie vrijwel niet te onderdrukken is ten- gevolge van het nabijheidsbewustzijn. Hiermede dient men terdege rekening te houden. De praktijk wijst dan ook uit dat men jongeren met oogklachten het beste een (extra) korrektie kan geven van 0, 75 dioptrie. Bij het ouder worden zal men deze sferische korrektie geleidelijk dienen op te voeren tot een bijna volledige korrektie op werkafstand. Verder is er een prisma tische korrektie nodig om op die afstand plezierig te kunnen kijken. Het is duidelijk dat met een werkbril slechts over een beperkt afstandsgebied scherp kan worden gezien. Daarom dient men er dan ook zorg voor te dragen dat de graveur op ongeveer dezelfde afstand het "model", een kaart met gegevens die veel- vuldig geraadpleegd moet worden, kan beMjken als de afstand waarop hij werkt. De bril zal worden afge- zet als men om zieh heen wil Mjken, tenzij men een "halve" bril gebruikt. De graveurs konden zelf Mezen of zij met een "halve" of een "hele" bril hun werk wil den verrichten. Het gebruik van een loep Sommige gebieden op de kaart worden door de meeste graveurs met behulp van een loep gegraveerd (fig. 2). Er zijn mensen die er de voorkeur aan geven de loep in de hand te houden, andere gebruiken liever een loep die op drie pootjes op een vaste afstand van het werk Staat. Het gezichtsveld is met een loep erg beperkt en men moet deze dan ook voortdurend verplaatsen. Verder Mjkt men met een loep altijd monokulair. Als men de loep in de hand houdt heeft men nog maar den hand over voor het tekengereedschap. Bij het graveren längs een lineaal maakt men dan ook meestal gebruik van de loep op pootjes. De werkbril is duidelijk bedoeld om deze problemen op te vangen en het werken zonder loep mogelijk te maken. Er is echter geen enkel be- zwaar om de loep in incidentele gevallen in kombinatie met de werkbril te gebruiken. Fig. 2. Graveren met gebruik van een loep. Oogafwij kingen Bij een eerder onderzoek van het IZF was reeds er- varing opgedaan met een samenwerMngsverband tussen een oogarts en een Optometrist waarbij alle werknemers eerst door de Optometrist en daarna door de oogarts werden onderzocht. Ook daar ging het slechts om Pro blemen van normaalzienden in visueel moeilijke om- standigheden, zonder relatie tot de pathologie. Daarbij werd toen duidelijk dat de Optometrist het wezenlijke werk zou moeten doen, en dan tevens zou moeten be- oordelen of iemand zou moeten worden doorverwezen naar een oogarts. Eenzelfde gedragslijn werd ook ge- volgd bij de Topografische Dienst. In twijfelgevallen zal de Optometrist altijd moeten doorverwijzen. De oogarts dient echter van te voren op de hoogte te wor den gesteld van het speeifieke van de werktaak. Er zijn oogafwijMngen die zeker aanleiding kunnen geven tot Machten. Daarom is het zinnig om mensen voor het in dienst treden nauwkeurig op hun visuele Vermögens te testen, om zo latere problemen te voorkomen. Visuele eisen Bij het stellen van eisen aan het gezichtsvermogen kan men onderscheid maken tussen keuringseisen bij aan- name en herkeuringseisen die moeten worden gehan- teerd ter kontrole of de taak nog goed kan worden uit- gevoerd 1. Keuringseisen bij aanname De keuring bij aanname van graveurs kan in principe door de bedrijfsarts geschieden. Hij kan zieh laten adviseren door een oogarts en door de Optometrist die bij voorkeur een vaste relatie moeten hebben met het bedrijfBij de visuele keuring onderscheiden we drie hoofdpunten: gezichtsscherpte, samenwerMng van de ogen en detailwaarneming nabij (scheidend vermögen), a. Gezichtsscherpte Voor goed nabijzien is, naast de mogelijkheid tot scherpstellen (waarover onder c) een goede gezichts scherpte een vereiste. Deze gezichtsscherpte bepaalt men met de bekende leeskaart en moet met optimale korrektie bepaald worden. In feite wordt dan de hoek bepaald waaronder het oog een detail zonder akkommo datie nog net kan waarnemen. Welk detail dat zal moe ten zijn valt af te leiden uit de eis die wordt gesteld aan de nauwkeurigheid. Bij de Topografische Dienst gaat men er vanuit dat details van 0,15 mm nog moeten 12 1979. V. 2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1979 | | pagina 14