kunnen worden onderschelden. Men werkt daarbij op een afstand van +20 cm. Dit komt overeen met een hoek van 2, 6 boogmin en, volgens de definitie, met een gezichtsscherpte van 0,4. Deze gezichts scherpte is dus de uiterste grens, waarop een oog het genoemde detail nog juist, d.w.z. met uiterste in- spanning kan onderscheiden. Nu lijkt het ergonomisch onjuist van het personeel te vergen dat zij voortdurend hun ogen maximaal moeten inspannen. Fortuin (1970) acht een marge qua gezichtsscherpte van een faktor 3 noodzakelijk. Om die reden meenden wij te moeten aanbevelen om bij aanname een gezichts scherpte van 1,25 voor elk oog afzonderlijk te eisen. Hierbij zij opgemerkt dat deze waarde nog zo laag ligt dat niet verwacht mag worden dat het aanbod ern stig zal worden ingeperkt. De verwachting is dat bij jongeren niet meer dan 20% zal afvallen. Gezien het feit dat verschallende tekstkaarten nog wel eens tot verschallende uitkomsten van het gezichtsseherpte- onderzoek leiden, is hier verondersteld dat gebruik gemaakt wordt van de TNO-gezichtsscherptekaart (Vos, 1969). b. Samenwerking van de ogen Bij inspannende arbeid, en daaronder valt het graveren zeker, raken de ogen sneller vermoeid, als zij niet goed samenwerken. Voor een goede samenwerking van beide ogen is het wenselijk dat de ogen onderling niet te veel verschal len, iets wat ook geldt voor de sterkte van de brille- glazen. Anders ontstaat te veel verschil in de grootte van de netvliesbeelden of dubbelzien, waardoor de samenwerking onmogelijk of erg vermoeiend wordt. Om die reden is gekozen voor de eis van een maximaal toelaatbaar verschil van 2 dioptrie tussen de twee ogen. Verder kunnen sferische korrekties zonder meer wor den toegelaten, evenals cilindrische korrekties met weinig van horizontaal of vertikaal afwijkende asrich- tingen, afhankelijk van de cilindersterkte. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat het hebben van cilindrische korrekties bij fotogrammetisch werk wel eens op Problemen kan stuiten, omdat daarbij de bril bij sommige apparaten moet worden afgezet. Cilin drische sterkten van meer dan een halve dioptrie kun nen daarom een beperking inhouden van de inzetbaar- heid bij werk met optische apparatuur. Bij hogere cilindersterkten kunnen bij scheefstaande assen stören de dubbelbeelden optreden. Bij richtingsafwijkingen van de oogassen zal men met of zonder prima's een goed binokulair en stereosko pisch beeld moeten hebben. De keurende arts zal moe ten bepalen of de samenwerking van beide ogen vol- doende is, waarbij in twijfelgevallen het advies van de oogarts of Optometrist kan worden ingewonnen. Zij zullen tevens kunnen bepalen of het verantwoord is om in een werkbril eventueel een extra additie en/of pris- ma ter kompensatie aan te brengen. Het valt te overwegen om reeds bij de aanname van nieuw personeel tevens het dieptezien te testen, omdat dit de mogelijkheid biedt om deze mensen ook foto- grammetrisch werk te laten doen. In een aantal be- drijven maakt men daartoe gebruik van een op het IZF ontwikkelde stereopter (Walraven en Boogaard, 1970). Wel is het daarbij van belang dat het dieptezien wordt gemeten met de juiste brilkorrektie, omdat anders een te groot aantal gegadigden ten onrechte zou afvallen. c. Detailwaarneming nabij (scheidend vermögen) Het gaat hier om het vermögen om nog net voorwerpen of strukturen van bepaalde afmetingen, in tiende- millimeters, te kunnen waarnemen. De bepaling van dit scheidend vermögen dient om te kijken of de bril goed is, en dus niet om goede ogen van siechte ogen te onderscheiden. Onder a kwam reeds naar voren dat men details van 0, 15 mm nog zou moeten kunnen onderscheiden. Daarvoor zullen veelal werkbrillen noodzakelijk zijn, vooral op oudere leeftijd, omdat het akkommodatie- vermogen voor het kijken op körte afstand dan duide- lijk te kort gaat Schieten. Voor het kontroleren of voldoende kleine details nog kunnen worden waarge- nomen ontwikkelde het IZF de TNO-Priegeltest. Op deze Priegeltest zijn tegen een achtergrond van oplichtend melkglas C'tjes zichtbaar waarvan men moet aangeven hoe de orientatie is van de opening van de C. (Er worden thans Stappen ondernomen om de Priegeltest in de handel te brengen omdat er op vele plaatsen behoefte blijkt te bestaan om het priegel- vermogen te meten). Bij de Topografische Dienst stelden we als eis dat de orientatie van een ring met een opening van 0, 06 mm nog net moest kunnen worden aangegeven. De eis ligt dan een faktor 2, 5 boven wat strikt noodzakelijk is om een detail van 0.15 mm nog te kunnen onderscheiden. Bij deze test mag, ja moet indien noodzakelijk, de werkbril worden gebruikt. Door de Priegeltest bij het bekijken van de C'tjes aan de waarnemer zelf in handen te geven, zal een even- tuele tremor min of meer dezelfde Problemen geven als bij het hanteren van het tekengereedschap. De af stand waarop de Priegeltest moet worden gehouden mag door de keurling zelf worden gekozen, omdat het een test is voor detailwaarneming en geen gezichts - scherptetest. Fig. 3 laat het gebruik van de Priegel test in de praktijk zien. 2. Keuringseisen bij minder nauwkeurig werk Naast het nauwkeurige graveerwerk bestaan er ook minder nauwkeurige werkzaamheden, o.a. het strippen van peelcoats. In geval van klachten zullen werkbrillen ook hier hulp kunnen bieden. Of er andere keurings eisen bij aanname van personeel voor dit werk moeten worden gehanteerd hangt sterk af van het personeels- beleid. We kunnen ons voorstellen dat men de mogelijk heid of doorstroming van minder naar meer nauwkeurig werk wil openhouden. In dat geval lijkt het zinnig voor al deze werkzaamheden dezelfde keuringseisen bij aan name te hanteren. Fig. 3. De Priegeltest in gebruik 1979. V. 2 13

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1979 | | pagina 15