goed of siecht de werkelijke leesbaarheid 1s. Deze
vragen zijn in twee categorieen in te delen:
- de interviewer noemt een begrip dat vermeid is in
de legenda en vraagt b. v. 'waar zal bos komen',
'wilt u landschappelijk belangrijke onverharde wegen
aanwijzen'. De gebruiker dient het genoemde ele-
ment in de legendatekst op te zoeken, het bijbeho-
rende symbool in gedachten te nemen en dit in de
kaart terug te zoeken.
Meteen goed aangewezen werd op facetplan 1 door
iets meer dan een kwart, op facetplan 2 door bijna
de helft en op de combikaart door tweederde van de
ondervraagden. Zoals verwacht mocht worden
scoorden alle vlakelementen hoger dan lijn- en punt-
symbolen, terwijl ook de concrete begrippen die in
de legenda met een enkel woord werden genoemd,
gemakkelijker te traceren waren dan de abstractere
aanduidingen met vaak lange omschrijvingen.
- de interviewer wijst een symbool of signatuur aan
in de kaart en vraagt 'wat betekent dit'. Hier zou de
gebruiker het rijtje in andere volgorde moeten vol-
gen, nl. aangewezen symbool in gedachten nemen,
dit opzoeken in het legendablok en de bijbehorende
tekst oplezen.
Daar uit eerdere vragen al gebleken was dat de ge-
bruikers eerst hun woonplaats opzoeken en daarna
gaan kijken wat de plannen in hun directe omgeving
zijn, is het vooral van belang dat ze de weg vanuit
de kaart naar de legenda goed kunnen vinden. Opzet-
telijk werden bij deze vragen niet de gemakkelijkste
Symbolen aangewezen, omdat de belanghebbende
alle facetten, met alle consequenties die het plan
voor zijn bedrijf heeft, moet kunnen overzien.
De gang van de kaart naar de legenda bleek iets
gemakkelijker dan van de legenda naar de kaart.
Veel gebruikers beantwoordden deze testvragen
fout, omdat ze niet de moeite namen terug te gaan
naar de legenda, maar hun eerste inval als antwoord
gaven. Dat deze invallen niet altijd de juiste waren,
is vooral tot twee factoren terug te brengen:
a) op de drie kaarten waren dezelfde kleuren en
vormen gebruikt voor verschillende begrippen. Had
men b.v. eerder in de enqubte op kaart 1 gevonden
dat een bruine lijn een onverharde weg betekende,
dan werd ook bij kaart 2 'onverharde weg' als ant
woord gegeven, terwijl duidelijk in de legenda ver
meld was dat deze signatuur hier 'steilrand' be
tekende
b) de associaties die het gebruik van kleur veroor-
zaakten waren groter dan verwacht. De inval 'groen=
beplanting' leidde tot vele foute antwoorden ('rij
bomen'), wanneer een fijne groene stippellijn werd
aangewezen, die in dit geval een landschappelijk
waardevolle onverharde weg verbeeldde (stippeltjes-
lijn kwam ook in zwart voor en betekende dan
'onverharde weg').
De mening van de ondervraagden dat de kaarten resp.
voor tweederde en vrijwel helemaal goed leesbaar
zouden zijn, stemt maar zeer ten dele overeen met
de resultaten van de leesbaarheidstests. De mening
dat de combikaart voor hen beter bruikbaar was dan
de facetplannen wordt wel bevestigd door de uitkom-
sten uit de testvragen.
Conclusies
1. Bij de communicatie over een ruilverkavelingsplan
tussen beleidsmakers en technici aan de ene kant
en belanghebbende boeren aan de andere kant speelt
de kaart een grote rol. Eenvijfde van degenen waar-
mee gecommuniceerd moet worden blijkt zieh alleen
middels de kaart te informeren en geen aandacht te
schenken aan de bijbehorende tekst.
2. De tekst van de rapporten is moeilijk leesbaar en
ook de kaart is niet in Staat alle belanghebbenden
een juist en volledig beeld van het plan te geven.
Mondelinge uitleg en toelichting tijdens inspraak-
bijeenkomsten blijft een noodzakelijkheid voor goede
voorlichting.
3. Zowel tekst als kaart worden beter begrepen door
mensen met een hoger opleidingsniveau, een positie-
ve houding t.o. v. rationaliteit, grotere bedrijven
en bredere belangstelling. Deze kenmerken zijn ook
onderling sterk verbonden.
4. Voor deze groep gebruikers die gei'nteresseerd is
in alle facetten van het plan voor een beperkte op-
pervlakte, zijn facetkaarten (die e6n of meer facet
ten voor de hele oppervlakte uitbeelden) minder
geschikt dan kaarten die alle elementen bevatten.
5. De appreciatie van de kaarten wordt - naast de be-
hoefte om alle elementen van het plan tegelijk, in
hun onderlinge relatie te zien - sterk bepaald door
de mogelijkheden tot orientatie.
Het vervaardigen van raamkaarten, op zo groot
mogelijke schaal, met veel en groot gezet schrift
en een vrij zware topografische basis bevordert de
orientatiemogelijkheden. Daarnaast blijkt het
voorkomen van volle kleuren die sterk met elkaar
contrasteren de gebruikers aan te spreken.
Om orientatie mogelijk te maken en de betrokkenen
een plezierig aandoende kaart te presenteren zal de
kartograaf soms het päd van geschreven en onge-
schreven regels in de kartografie dienen te verlaten.
Alle inspanningen om een logische, systematische
opbouw van de legenda te maken worden pas in
laatste instantie bij het bepalen van de voorkeur
betrokken en zijn zinloos geweest als niet aan de
eerste voorwaarden (goede orientatie-mogelijkheden
en 'vrolijke' kleuren) is voldaan.
6. Wanneer bij een rapport meer dan 66n kaart wordt
gevoegd moeten voor dezelfde begrippen uit de
legenda op de verschillende kaarten ook dezelfde
Symbolen en Signaturen worden gebruikt.
7. Bij het samenstellen van de legenda moet gerekend
worden met de zeer grote associatieve kracht van
de kleuren (rood wegen; blauw water; groen
beplanting), die gedeeltelijk door het aanzien in
werkelijkheid en gedeeltelijk door gewenning aan
andere kaarten wordt veroorzaakt.
Die kleuren mögen voor deze ongeoefende kaart -
gebruikers niet voor andere aanduidingen worden
gebruikt, zelfs niet in andere tinten of in combinatie
met andere vormen.
8Nadat de gei'nterviewden hun voorkeur hadden uit-
gesproken voor een van de kaarten, bepaalde die
voorkeur gedurende de rest van de enqubte de be-
reidheid zieh in te spannen en de vragen goed te
beantwoorden. Dit heeft een negatieve invloed ge-
had op de scores voor de facetkaarten. Zo scoorden
ook elementen die absoluut beter weergegeven waren
20
1979. V. 2