frusterende conclusie dat de universele metaphoor
van een kaart de kaart zelf is. Vandaar, als de kaart
het "atoom" bij dit dlepte-onderzoek naar het begrip
kaart is, dat de kaartmaker ("mapper") zijn eigen
handelen niet omschrijven kan.
We hebben dus met een uniek geval te maken, dat we
ook bij Symbolen en woorden aantreffen: woorden,
noch Symbolen noch kaarten kunnen zichzelf uitleggen
en verklaren.
Bij kaarten gaat het uiteraard om het verband tussen
de ruimte zoals de karteerder (mapper) die ziet en de
indruk die de gebruiker (percipient) via de kaart van
die ruimte krijgt. Nu is het onderscheid aanbrengen
tussen de "dingen" in de ruimte niet specifiek karto-
grafisch. In alle gebieden van kennis, in al het men-
selijk handelen en, vooral, communiceren is de aan-
duiding van ruimtelijke begrippen fundamenteel. Voor
de taalfilosofen is ruimte ("spatiality") de basis van
elke taalontwikkeling.
Omdat het verstaan van die ruimte door de "mapper"
zoveel analoogs vertoont met het verstaan van woor
den is het derde hoofdstuk geheel aan "mapping,
language and meaning" gewijd. Het boek van R P
is een poging om de konkrete kaart te leren begrijpen
en zijn cognitieve betekenis op te Sporen. Om dat te
bereiken moet er een zeer nauwkeurige terminologie
ontwikkeld worden, o.a. van de woorden "map",
"mapper", "space", en "percipient". Via uiterst
zorgvuldig taalgebruik Vindt dit plaats. Om daarvan
enkele voorbeelden te geven mag er niet vertaald
worden:
p. 18. "Although we shall deal more specifically
later in the book with the problem of the conception
of space and the nature of the mental construct of
the mapper, we can assert here that the cognitive
map is best termed an image. Naturally, the mapper's
image - his personal, meaningful, mental, spatial
conception of the milieu - will be a function of his
past experience and his ability to involve himself in
a spatial framework. It would be easy to confuse the
concept of the mapper, as here outlined, and map-
maker
In onze taal: mapper de in-kaart-brenger
Dit hoeft niet de persoon te zijn die de kaart maakt.
Het is iemand, die uit de aard van een ervaring goed
met de betreffende ruimte bekend is en zijn thema
overziet. Mapmaker kartograaf die de ruimte zoals
de mapper die ervaart tot een image, een tastbaar
beeld, maakt.
p. 20. "The use of the term "percipient" makes it
possible to distinguish those who, by looking at a
map, add to their fund of spatial knowledge or aquire
additional meaning, from those we designate by the
more restricted terms "mapreader" and "mapuser".
Neither the mapreader nor the mapuser is neccessarily
adding to this spatial knowledge.
In onze taal: map percipient kaart-verstaander
Aldus drukt R. zieh uit in zuiver proza. Dat is nood-
zakelijk wanneer je over diepte-onderzoek naar de
filosofische ondergrond van de begrippen "mapper",
"map", "space" en "percipient" schrijft.
Het leidt er tenslotte toe dat we, met R, moeten vast-
stellen dat kaarten zowel uniek als fundamenteel zijn
en dat noch de communicatie theorie, noch de informa-
tie-theorie, noch de kaarttaal-analogie ons een dieper
inzicht in hun wezen kunnen leveren.
In het hoofdstuk over het communicatieproces zien we
de bekende stroom-diagrammen:
bronkaart gebruiker
met als tussenschakeling de codering en de decodering.
Die diagrammen zijn ons al uit oudere literatuur be
kend. Weinig bekend bij ons, meer bekend in de Ver.
Staten, is het Schema van Muehrcke, waarin drie
i.p.v. twee transformaties voorkomen:
T^ van de werkelijke wereld naar de in kaart gebrach
te wereld.
T2 van de in kaart gebrachte wereld naar de kaart.
Tg van de kaart naar het "image" dat de kaartwaar-
nemer van de werkelijke wereld verkrijgt.
Belangrijk is wat er gebeurt met onszelf wanneer we
de bovenstaande transformatie uitvoeren.
Om te weten wat er gebeurt is het niet voldoende om
boeken over het generaliseren of over het gebruik van
de grafische semiologie te lezen. Er moet een diepte-
onderzoek verricht worden naar de grondbeginselen
van het communicatieproces in de kartografie want
men kan geen methode doeltreffend gebruiken als de
essentiele grondbeginselen niet bekend en begrepen
zijn. De aanzetten tot de Studie van die grondbeginse
len zijn in het tweede hoofdstuk opgenomen. En
passant rekent R in dit hoofdstuk ook af met de toe-
passing van de informatietheorie op kartografische
communicatie. Kan de hoeveelheid informatie in een
kaart gemeten worden? Kan het verschil tussen de
hoeveelheid informatie in(de ruwe massa) en die welke
de kaartgebruiker ontvangt gemeten worden? Het
blijkt een illusie te zijn. Informatietheorie werd
ontwikkeld in de jaren na 1920 door elektrotechnische
ingenieurs om de capaciteit van telefoonleidingen aan
te geven. Een directe toepassing in de kartografie
stuurt ons een verkeerde weg op. (Ik heb hier al op
gewezen bij een bespreking van Bollmann's Studie. Er
werd in B's Studie uitgegaan van een Vierkanten net
met mazen van 6en Vierkante millimeter. Er moest
nagegaan worden of een vierkantje wel of geen infor
matie bevatte en verder hoe of die informatie gespreid
was. Dat leidde tot waarden die kenmerkend voor
kaarten en hun afgeleide kaarten zouden zijn).
Jammer genoeg betekent het woord informatie in de
theorie van de elektrotechnici heel wat anders dan in
de kartografie, waar het kennis betekent. In de
elektrotheorie zullen twee berichten van evenveel
letters, een onzinnig en een zinvol, dezelfde hoeveel
heid bits informatie bevatten. In de informatietheorie
betekent meer informatie meer onzekerheid (denk aan
de binaire eenheid, de bit). De totale hoeveelheid in
formatie die uit een kaart met een rastersysteem be-
rekend wordt duidt de onzekerheid aan van de plaats
waar zieh de informatie in de kaart bevindt. "Maximum
informatie is maximum onzekerheid, d.w.z. totale
spontaniteit". Aldus Bertin in een persoonlijke mede-
deling aan Robinson. "Maar", gaat Bertin verder,
"voor zinvolle waarneming" is er een relatie tussen
object en waarnemer nodig; en de relatie tussen twee
spontaniteiten, d.i. tussen twee volkomen onbekende
objecten heeft geen betekenis", waarmede de infor
matietheorie als zodanig voor de kartografie afgedaan
is.
Ook het cognitieve element in het communiceren d.m. v.
de taal blijkt geheel anders te zijn dan dat wat er bij de
1979. V. 2
37