eommunicatie d.m.v. de kaart plaats vindt. Toch is het hele derde hoofdstuk daaraan gewijd. Juist door dit verschil te demonstreren wordt het uitzonderlijke van het "in kaart brengen" duidelijk. Het is naar mijn mening geen aardig hoofdstuk gewor den. Er wordt met de stof geworsteld zoals men met een luchtbed in het water worstelt. Voor het luchtbed dient dan de vraagstelling: wat is de "essential meaning" van de kaart. Er worden geen uitspraken gedaan die men zieh nog lang kan herinneren. Boven- dien begeeft dit hoofdstuk zieh op het terrein van de waarnemingseigenschappen van grafische Symbolen, waaronder kaartschrift, zonder dat er teruggegrepen wordt op datgene wat anderen al over dat onderwerp te berde hebben gebracht. In het Vierde hoofdstuk Seeing and mapping, wordt zien beschouwd als een actief proces, als een trans- formatie, door Muehrcke bedoeld als T^, van de ruwe basisgegevens tot het beeld dat de mapper zieh daarvan gevormd heeft. We kunnen dit zien-proces vergelijken met het cognitieve proces bij het leren lezen en spreken. Een aantal feiten uit de medische neurologie bewijzen dat de mens bij het zien groten- deels op zijn vroegere ervaring steunt. Ook is gebleken dat het zien van iets niet in 6en han- deling tot stand komt, maar dat er een integratie van in successie verlopende fysiologisch-optische hande- lingen plaats heeft. Dat de mens bij het zien groten- deels op zijn vroegere ervaring steunt is van belang voor het kaarteringsproces, waarbij immers uit coördinaten, uit veldschetsen, of uit luchtfoto's een beeld van de werkelijke wereld getekend moet worden. Bovendien moet dit beeld ook de niet-direct zichtbare verschijnselen bevatten. "Much of the "real world" milieu is difficult or impossible to observe visually, either for rather obvious reasons, such as man's diminutieve size and the difficulty of access, or eise because matters of interest such as bedrock character or land values are not necessarily visually observable". (p. 74). Hier steekt veel waars in, ofschoon je onmiddellijk aan de satellietfoto's van de aarde moet denken bij R. 's: 'Much of the real world milieu is difficult or impossible to observe visually, either for rather obvious reasons, such as man's diminutive size and the difficulty of access.hetgeen met die satel lietfoto's te weerleggen is. Maar is dat wel met die satellietfoto's te weerleggen? Ja en nee. Ja, wanneer je uit (satelliet)foto's een fotokaart maakt. Maar dan bedrijf je geen kaartering in de zin van R. 's "mapping". Nee, wanneer je uit (satelliet)foto's een kaart tekent. Want het is toch zo dat we het luchtfotobeeld overteke- nen in vormen (van bergen, huizen, wegen, bruggen, etc.die ons allang voor ogen stonden. Vormen, uit ons geheugenreservoir, waar we de geziene vormen van de luchtfoto bij aanpassen. En, als bevestiging van dit proces: wat doen we als we uit het raampje van het vliegtuig kijken? Juist, we proberen in de vormen van de aarde beneden ons de vormen van de kaart te herkennen! In dit Vierde hoofdstuk wordt een concrete bijdrage geleverd aan de oplossing van het probleem omtrent de Processen bij het zien. Er zijn twee recente onder- zoekingen uitgevoerd: d6n door Neisser, een psycho- loog, een door Bartz, een kartograaf. Beide onderzoekingen hebben tot eenzelfde conclusie geleid: het zien-proces berust in de eerste plaats op een ervaringsachtergrond (vooral bij vorm) en op een voorgenomen waarnemingshouding. Er worden twee fasen onderscheiden: the "pre-attentive" en the "focal-attentive" fase. Eerst kijkt iemand over het gehele gebied (foto, kaart, terrein), daarna focusseert hij zijn apndacht op een element in zijn gedachten. Op het eind van het hoofd stuk komt het zien-proces bij de kaartwaarnemer meer speeifiek ter sprake. Het is opvallend dat men, onafhankelijk van Bertin, ook hier tot drie lees- niveaus komt. Het moeilijkste hoofdstuk is hoofdstuk vijf: The conception of space. Er is daarvoör ook al over de aard van onze kennis van de ruimte gesproken, in het eerste hoofdstuk o.a.en in hoofdstuk 6 komt het onderwerp weer ter sprake. Men kan van mening ver- schillen of het voor een algemene theorie van de karto- grafie nodig is om cognitieve ruimtelijke modellen te bestuderen en of het nodig is om over de ruimte als een gestruetureerd geheel te spreken. Het is een buitengewoon moeilijk onderwerp om te bespreken en om te analyseren. Er moet voortdurend op het waar- nemen van 's mensen gedrag met betrekking tot "ruimte" gewezen worden en heel vaak moet er met "alsof" gewerkt worden. Is de behandeling van dit onderwerp nodig opdat we de transformatie van de werkelijke ruimte tot het symbool dat we kaart noemen begrijpen? R. meent van wel. Zonder dit hoofdstuk "our attempt to analyze the fundamental nature of cartography would be incomplete" (p. 87). Het, naar mijn mening, aardigste van de zes hoofd- stukken is het laatste: "strueture in maps and mapping". Daarin komen we nl. meer op het terrein van diegenen die zieh in hun beroep met de implicaties van het voorgaande, zeer diepgravende filosofische onderzoek, bezig houden: de kartografen zelf Er wordt in dit laatste hoofdstuk een goed Schema van de verschillende kaartsoorten en kaartschalen ont- wikkeld, gebaseerd op een nieuw begrip, ontwikkeld door R. P.de drie elementen van de ruimtelijke indeling van onze omgeving: Aanwezigheid existence Plaats location Gedaante strueture R. P. noemen dit de spatial articulation of the milieu. Nadat in de voorafgaande hoofdstukken "nogal moeilijk gedaan is" over de begrippen als het kennen van objec- ten komt nu de systematische omschrijving van een indeling van dingen in de ruimte aan bod. Dit is geen cognitief proces, maar heeft wel veel te maken met ons menselijk oordeel over begrippen als plaats, grootte, af stand. Bij zonder gelukkig zijn we met de introduetie van het begrip "strueture" gedaante). Dit geeft nl. de afbeelding van de ruimte in de kaart aan. Zodra "existence" (bijv. regenval) en de location van die regenval in de kaart gezet zijn, ontstaat een gedaante van ons milieu die op geen andere manier ver- kregen kan worden. Dit is het unieke vermögen van een kaart: "uit een beperkt aantal zeer nauwkeurige metin- gen en waarnemingen kan een kaart gemaakt worden 38 1979. V. 2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1979 | | pagina 48