overheidsinstanties die centraliseerden, decentrali-
seerden, kantoren ophieven, kantoren fuseerden, en-
zovoort.
Een gevolg van deze politiek was tevens dat kaart-
archieven in een roerige, of liever gezegd beroerde
periode terechtkwamenook het kaartarchief van de
Nassause Domeinraad bleef niet gespaard; kaarten
werden er zonodig uitgelicht, fraaie kaarten ver-
dwenen etckortom van de oude orde bleef niet veel
meer over.
In de 19e eeuw kwam ook de Rijksarchiefdienst tot
ontplooiihg vooral gestimuleerd door het verbranden
van een groot deel van de Admiraliteitsarchieven in
1844. Rond 1860 werd besloten dat de kaarten van de
overheidsinstellingen welke dateerden van de Bataafs-
Franse tijd of daarvoor, overgebracht dienden te
worden naar het Algemeen Rijksarchief.
U moet zieh voorstellen dat in die jaren in het Alge
meen Rijksarchief een grote Stapel van kaarten groeide
die afkomstig was uit archieven als die van de Oost-
en West-Indische Compagnie, de Raad van State, de
Nassause Domeinraad enz.
Na de overdracht van alle kaartarchieven werd door
de aanwezige archivarissen de Stapel overzien en
geconstateerd dat deze nog niet hoog genoeg was. Men
kwam op het idee de geschreven archieven voor zover
mogelijk nog eens door te lopen op kaarten en kaartjes
die als bijlagen aan de stukken waren toegevoegd. Dit
plan werd inderdaad tot uitvoer gebracht; vele extra
kaarten werden opgezocht en zonder aantekening van
herkomst aan de Stapel toegevoegd. Nadat deze voor-
bereidende werkzaamheden voltooid waren, werd be
sloten de Stapel te splitsen in twee groepen: binnen-
en buitenland.
Op deze wijze kwamen er toen twee kaartcatalogi tot
stand, waarin de kaartarchieven van vele instellingen
opgenomen en vermengd waren; het hoeft hier geen
betoog dat toen de herkomst en de oude orde in de
letterlijke zin des woords niet meer aan de orde waren.
U moet overigens niet denken dat hier ook maar enigs-
zins van kwaadwillendheid sprake was, zeker niet, de
kaartbeheerders waren liefhebbers in de wäre zin des
woords en hun wijze van ordenen sloot aan bij de al-
gemene ordeningssystematiek van die jaren; zo wer
den niet slechts de kaarten tot een grote collectie
samengevoegdhetzelfde gold bijv. voor de scheeps-
journalen.
Op het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e
eeuw, kwam er in Nederland een doorbraak in de
leidende ordeningsgedachte van archieven. Vanuit
Frankrijk kwam het begrip van het "respect des fonds"
overgewaaid en werden hier geihtroduceerd en bekend
als het herkomstbeginsel. Het herkomstbeginsel gaat
ervan uit dat stukken naar het archief waartoe zij be-
horen dienen te worden terug gebracht of daarin dienen
te blijven, en daarin geordend worden volgens de
ordeningssystematiek zoals deze bestond toen de in-
stelling nog een levend organisme was. Met andere
woorden: elke instelling heeft recht op zijn eigen in-
ventaris met in die inventaris een ordening van de
stukken zoals deze was toen de instelling nog als een
levend organisme functioneerde.
Om verwarring te voorkomende ordening van de
stukken in de inventaris, is principieel iets anders
dan de berging van die stukken; inventarisnummers
zijn niet noodzakelijkerwijs bergingsnummers.
De inventarisordening van de stukken sluit bovendien
niet uit dat daarnaast de stukken op een andere wijze
geordend en beschreven worden.
Men kan zieh afvragen waarom het herkomstbeginsel
tot op de dag van vandaag zo'n belangrijk uitgangspunt
is gebleven in het nederlands archiefwezen.
Twee argumenten wegen hierbij zeer zwaar:
- Ten eerste is er het argument dat elke instelling, en
daarmee elk stuk van die instelling, een eigen ge-
zichtspunt, en daarmee dus een eigen subjectiviteit
met zieh meebrengt. Nemen we bijv. een rapport van
de Rijkswaterstaat over een grondonteigeningskwes-
tie in Warmond dan is dat gemaakt vanuit een ander
gezichtspunt dan het rapport van de gemeente
Warmond over diezelfde grondonteigening.
- Ten tweede is er het argument van de speeifieke
struetuur die elke instelling zieh kiest bij de orde
ning van haar archief. Zo richtte de Raad van State
zieh hierbij naar de fortificatiedirecties, terwijl de
Nassause Domeinraad zieh richtte naar de kantoren
van de rentmeesters.
Het eerste argument betreft het stuk als individu,
het tweede argument betreft de eigen struetuur
van het gehele archief.
Als we nu teruggaan naar de kaarten wat doen we dan
met bijv. het kaartarchief van de Nassause Domein
raad zoals dat grotendeels is opgegaan in de kaart-
catalogus binnenland
Is het mogelijk deze kaarten van de Nassause Domein
raad daarin te herkennen en ze vervolgens te her-
groeperen naar de struetuur van die raad
Het antwoord op de laatste vraag is een twijfelend ja.
Ja, omdat dankzij
- ten eerste de oude nummers op die kaarten,
- ten tweede de oude kaartinventaris van de Nassause
Domeinraad,
- ten derde de registers met de besluiten van de raad
met daarin opdrachten en instrueties voor landmeters
en
- ten Vierde de rekeningen van de rentmeesters, met
daarin de betalingen aan de landmeters, deze recon-
struetie misschien wel voor 95 tot 100% uitvoerbaar is.
De volgende vraag is dan: heeft het zin deze recon-
struetie uit te voeren Het antwoord is opnieuw be-
vestigend, want door de kaarten van de Nassause
Domeinraad weer in ddn inventaris onder te brengen,
met daarin een orde volgens de struetuur van die
Nassause Domeinraad, wordt het weer mogelijk in dat
kaartarchief en in het complementaire geschreven
archief te werken alsof deze raad inderdaad nog een
levend organisme zou zijn.
De rekeningen van de rentmeesters en de losse stukken
zijn reeds in een inventaris beschreven en geordend
naar de kantoorindeling, het ordenen van de kaarten
eveneens volgens deze kantoorindeling biedt grote
voordelen.
Immerswillen we bij een kaart of kaartmaker
over meer achtegrondinformatie beschikken, dan wordt
dit via de overeenkomstig geordende rekeningen en
losse stukken vrij eenvoudig. Op deze wijze kan de
onderzoeker toegang verschaft worden tot de besluit-
vorming over de karte ring, de opdracht en de betaling
van de landmeter, het verbaal van de landmeter etc.
Vanzelfsprekend ga ikhier uit van een ideaalsituatie,
lang niet alle stukken zijn bewaard en bovendien zijn
lang niet alle kaarten keurig ondertekend of gedateerd,
16
1979. V. 3