Met name de belettering en de ontwerpen van de picto grammen zijn van de hand van Hans Barvelink. Karel Mul heeft de kaarten getekend en uiteindelijk verder ontwikkeld. Hun eerste kaart met het gehele lijnennet in de folder van 1966 laat een heel zware presentatie zien van lijnennet en pictogrammen. De grijze, ongedetailleer- de bebouwing wordt overheerst door zware, zwarte lijnen en grote, rode pictogrammen. De tram- en buslijnen zijn nog niet onderscheiden in kleur en ken nen nog geen haltes. In de lijnen zijn de lijnnummers diapositief weergegeven. Er zijn weinig straatnamen vermeld; alleen de belangrijkste aders voor tram of bus worden genoemd. Het lettertype is Universe en vooral gezet in corps 5, onderkast. Onderkastletters hebben in vergelijking met kapitaal het voordeeldat de herkenbaarheid en daardoor de leesbaarheid beter is. Dit komt onder andere door de vertrouwde stok- en staartletters. De pictogrammen komen in de legenda in dezelfde kleur en grootte terug. In latere kaarten is dit prin cipe wel eens verlaten, maar over het algemeen bleek er een voorkeur voor die identieke weergave. De ge- bruiker kan dan immers snel een verband vinden tus- sen het symbool in de kaart en de toelichting in de legenda. En in die legenda Staat dan niet alleen ver meld wat het symbool vertegenwoordigt, maar ook met welke lijnen van tram of bus een bepaalde instel- ling kan worden bereikt. Op deze wijze wordt de in- formatie van de kaart-zelf versterkt. En de gebrui- kers krijgen hiermee een pasklaar antwoord op vra- gen, die het meeste voorkomen. Het gaat hierbij dan om bestemmingen als stations, theaters, musea, ziekenhuizen, VW, enz. Om de kaart nog makkelijker toegankelijk te maken, is in de kaarten van midden jaren '70 het dan inmid- dels in de kaart bestaande onderscheid in kleur tussen tram en bus ook in de lijnnummers van de legenda ge- handhaafd. Tot in 1977 ging het steeds om pictogram men, die door Studio Hans Barvelink waren ontwikkeld. Want wat nu nog steeds geldt, gold in de jaren '60 helemaal: eenstemmigheid over wölke Symbolen wäär- voor dienen te staan, is zowel nationaal als interna- tionaal nog ver te zoeken. Verfijning De grove presentatie van lijnennet en bereikbaarheid van instellingen, die de eerste kaarten kenmerkten, heeft vrij snel plaatsgemaakt voor een meer rüstige weergave. Ragfijne lijnen laten immers meer ruimte over voor meer informatie. In de kaarten na 1970 zien we dan ook lijndiktes van 0,3 mm in plaats van 3 mm. De lijnnummers staan nu naast de lijnen. En de routes van tram en bus zijn verschillend van kleur: rood voor de tram, zwart voor de bus. (De lijnnummers volgen dit verschil). De oostlijn van de metro, die toen nog moest worden aangelegd, Staat er al in groen op. In dezelfde kleur verschijnen nu de parken. Dat er op deze wijze meer informatie opgenomen kon worden, blijkt onder andere uit de uitbreiding van het aantal straatnamen. Ook belangrijke Straten en grach- ten waar geen tram of bus rijdt zijn nu vermeld. Hier- door wordt de kaart bruikbaarderzeker in relatie tot de haltes, die nu ook worden weergegeven. Een andere uitbreiding is, dat van de omgeving van Amsterdam meer wordt weergegeven. Amstelveen, Schiphol en de Bijlmermeer komen erbij. En daar waar geen bebouwing is, wordt de waterloop aangege- ven, als beeldvulling. De ondergrond is nog grijs en geeft Slechts summiere informatie. Maar de herkenbaarheid van het Straten - plan van Amsterdam is zo min mogelijk geweld aange- daan. Alleen waar lijnafslagen dat nodig maken zijn woonblokken vervormd. Het aantal tram- en buslijnen in een straat bepaalt de breedte van die straat. Op deze wijze blijven de kaarten dus wel schaalgetrouw. Een principe dat heel duidelijk verlaten is met de dag- lijnenkaart van Oktober 1977. 'Moeder 'kaart Het gebruik van dünne lijnen om de routes van tram en bus weer te geven bleek ook een nadeel te hebben. De kaart getekend voor de folder met het lijnennet wilde men namelijk ook gebruiken om aan te brengen in de abri's. De films moesten daarvoor worden ver- groot van het formaat 61 x 53 cm naar 85 x 60 cm. Dit kwam de grootste kaart niet ten goede: de lijnen werden minder strak en hier en daar vielen kleine gedeelten zelfs weg. In latere uitgaven werden de lijnen dan ook iets sterker opgezet (van 0,3 naar 0,4 mm). Maar daarnaast gebeurde er iets anders. Omdat de abrikaart tot het vaste informatiepakket van het GVB zou blijven behoren, evenals de al jaren be staande plattegrond ten behoeve van toeristen, leek het efficie'nt het grote formaat als basis te nemen voor de beide andere (kleinere) kaarten. Besparen van kos ten was hierbij een belangrijk argument. Immers jaarlijks zijn er diverse lijnwijzigingen, die een aan- passing van alle kaarten noodzakelijk maken. Als dan maar dön (moeder)kaart gewijzigd moet worden, dan is het totale bedrag dat met de aanpassingen gemoeid is, beduidend lager. Bovendien is er een winst in tijd. De Problemen van het vergroten behoren dan ook tot het verleden. Trouwens, dat in latere kaarten de lijnenloop iets zwaarder wordt gepresenteerd, hangt ook samen met het feit, dat de abrikaart door middel van zeefdruk wordt uitgevoerd. Afgeleide kaarten De abrikaart is dus op den duur de basis geworden voor een aantal andere kaarten. Eön van die kaarten is bestemd voor de toerist. Een bezoeker van Amsterdam is het meest gediend met een plattegrond van het voor hem belangrijkste gebied. In die plattegrond moeten dan antwoorden te vinden zijn op vragen als: welke bezienswaardigheden zijn waar te vinden en hoe zijn die bereikbaar met het openbaar vervoer. Bovendien moeten de makers van de kaart ermee rekening houden, dat de toerist de kaart ook zal gebruiken als gids bij zijn wandelin- gen door de stad. Het betreffende gebied dient dan ook tamelijk gedetailleerd te worden weergegeven. De kaarten, die in de jaren '60 door het Bureau Voor- lichting van de gemeente Amsterdam samen met de VW aldaar werden uitgegeven, zijn duidelijk op deze 22 1979. V. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1979 | | pagina 24