Urbanisatie in Nederland Ve r ge 1 i j kb aa rh e i d oude en nieuwe kaart Maffögistaafilk Drs. J. G. Borchert Hoewel verstedelijking een moeilijk meetbaar ver- schijnsel is, heeft het Centraal Bureau voor de Sta- tistiek al in 1958 een poging gedaan de nederlandse gemeenten naar urbanisatiegraad in te delen. Gemeten naar de plaats die deze typologie zieh zowel binnen als buiten het wetenschappelijk onderzoek veroverd heeft, kan zeker van een succesvolle poging gesproken wor den. In de eerste publikatie werden de gemeenten in- gedeeld op grond van de gegevens van de volkstelling 1947 en de woningtelling 1956. In 1964 volgde een herziening (CBS 1964) met behulp van de uitkomsten van de volkstelling van 1960, die in de vorm van kaart XI-14 in de Atlas van Nederland werd opgenomen. In de thans versehenen supplement-kaart is de indeling van de gemeenten naar urbanisatiegraad opnieuw aan- gepast met behulp van de uitkomsten van de volkstel ling van 1971. Voor een indeling van de gemeenten naar urbanisatie graad wordt gebruik gemaakt van een groot aantal kriteria, die in de tekst aan de achterzijde van de kaart beknopt zijn weergegeven. Aangezien de nood- zakelijke gegevens voor het toepassen van deze krite ria slechts beschikbaar zijn in het jaar waarin een algemene volkstelling gehouden werd, kan de typolo gie slechts in de volkstellingjaren worden bijgesteld. Ter wille van de kontinuiteit heeft men telkens dezelf- de kriteria gehanteerd, al konden bij de herziening van 1960 binnen het bestaande stramien van de typo logie van 1947 enkele verfijningen worden aangebracht, omdat men over gedetailleerdere volkstellingsgege- vens beschikte. De kriteria die voor de typologie van 1971 toegepast zijn, zijn volledig identiek aan die van 1960, met 44n uitzondering: voor forensengemeenten geldt nu dat het aantal employd's per 100 werknemers tenminste 80 moet bedragen in plaats van 60. Hoewel de typologie van 1971 identiek is aan die van 1960, vertoont het nieuwe kaartblad een aantal ver schallen met de vorige editie. Wanneer we afzien van de geheel andere kleurstelling - die een vergelijking helaas niet vergemakkelijkt -, is het voomaamste verschil een vermindering van het aantal in kaart ge brachte kategorieenIn de nieuwe kaart is geen onder- scheid meer aangebracht in de verschillende groepen plattelandsgemeenten. De kaarttekst (van de hand van drs. H.J.Th.M. Raets van het C. B. S.geeft geen uitsluitsel over de achtergronden van deze verande- ring, maar men kan er mee instemmen omdat het inderdaad weinig zinvol is in een kaart van de ver stedelijking de niet-verstedelijkte gemeenten nader onder te verdelen. Ook het slechts op inwonertal gebaseerde onderscheid tussen plattelandsstadjes en kleine Steden is in de nieuwe kaart niet meer gemaakt. Daarentegen is in de in aantal sterk toegenomen groep van forensengemeenten thans een tweedeling aange bracht. Zodoende ontstonden in totaal zeven katego rieen in plaats van de vroegere elf. Alvorens nu in te gaan op de gebruiksmogelijkheden van de verstedelijkingskaart, zullen eerst enkele Pro blemen besproken worden die met het gebruik van de typologie naar urbanisatiegraad samenhangen. Gebruiksbeperkingen 1. Bij het ontwerpen van de C. B. S. -typologie werd er van uitgegaan dat stad en platteland twee uitersten zijn van een geleidelijk verlopende schaal, waarop alle gemeenten konden worden ingedeeld. Nu de ge dachte van het bestaan van een ruraal-urbaan konti- nuttm steeds meer verworpen wordt, doet zieh de vraag voor of de bestaande typologie niet een princi- piele herziening behoeft. In het kader van het Census- monografiee'n-projekt heeft de Werkgroep verstede lijking (SISWO 1976) hierover een interimrapport uit- gebracht, waarin ook de veronderstelde samenhang tussen fysieke struktuur, sociaal-ekonomische struk- tuur en kultuurpatroon theoretisch ter diskussie wordt gesteld. Binnenkort kan hierover een eindrapport te- gemoet worden gezien (Engelsdorp Gastelaars et al. 1979). 2Niet alleen de theoretische koneeptie die aan de typologie naar urbanisatiegraad ten grondslag ligt eist herbezinning, ook de praktische uitwerking is op bepaalde punten verouderd. Terwille van de vergelijk- baarheid worden nog steeds dezelfde kriteria gehan teerd als in 1958, hoewel zieh in de tussentijd belang- rijke strukturele wijzigingen in de samenleving hebben voorgedaan. Men hoeft hierbij slechts te denken aan het percentage van de beroepsbevolking werkzaam in agrarische beroepen, het aandeel van de nijverheid, 30 1979. V. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1979 | | pagina 32