Partieel vervormde kaarten W. J. van der Craats en P. C. J. van der Krogt Inleiding Over het algemeen trachten kartografen de aarde met zo min mogelijk vertekening op een plat vlak af te beeiden. Als men daarvan afwijkt is dat meestal om wille van de bijzondere eigenschappen van de af te beeiden verschijnselen. In dit artikel zullen een aan- tal vervormingsmethoden beschreven worden die een Sterke vervorming koppelen aan een gewenste ruimte- verdeling, waarbij het gebied onmiddellijk rond een bepaald uitgangspunt vele malen groter wordt afge- beeld dan het gebied dat daar verder van af gelegen is. De reden voor het streven naar deze eigenschap is het feit dat er een aantal geografische verschijnselen bestaan.waarvan de grootte of intensiteit afneemt met de afstand tot een bepaald punt of gebied. Dat bete- kent, in ruimtelijke termen, dat vlak om dat gebied zeer veel hoge waarden voorkomen en verderaf slechts läge waarden. Wil men een dergelijk verschijnsel in kaart brengen dan Staat men voor een moeilijke op- gave, tenzij men de kaart zodanig vervormt, dat er dichtbij het uitgangspunt meer ruimte worde gescha- pen. De verschijnselen, die voor een dergelijke ver vormde kaart in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld forensisme, stratenpatronen van Steden (stadsplatte- gronden: met kleine nauwe straatjes in de binnenstad en ruime buitenwijken)en ook de migratie van Per sonen. De meeste personen, die naar een gebied migreren, zullen immers uit de direkte omgeving van dat gebied afkomstig zijn en relatief weinigen zullen uit verderafgelegen streken naar dat gebied verhuizen. Bij een traditionele, min of meer oppervlaktegetrouwe afbeeldingsmethode heeft men de volgende Problemen met de weergave van dergelijke verschijnselen. Indien de schaal van de ondergrond voldoende is om gegevens in het centrale gebied optimaal leesbaar weer te geven, dan zullen zowel schaal als representatieve waarde in de marginale gebieden niet voldoen. En andersom geldt hetzelfde. Men kan natuurlijk voor een oplossing kiezen, waarbij het centrale gebied in een aparte bij kaart op grotere schaal wordt afgebeeld. Voor een stadsplattegrond is zo'n oplossing ook wel aanvaard- baar, omdat daar de overgang tussen de binnenstad met zijn nauwe straatjes en de ruimer opgezette buitenwijken vrij scherp is aan te geven. Wanneer zo'n grens echter niet duidelijk naar voren komt, en er sprake is van een regelmatig radiaal verloop van de intensiteit van de gegevensdan is men genood- zaakt naar een andere oplossing te zoeken. De oplossing moet dan aan de eis voldoen dat de schaal naar de kaartrand toe regelmatig afneemt. Deze wijze van konstruktie van de ondergrond wordt onder andere aanbevolen door W.W Bunge in: Theoretical Geography (Lund, 1962) en door Tobler (1963). De direkte aanleiding tot deze Studie vormde de bijdrage van Hägerstrand in: Migration and Area (1957). Hierin maakt hij gebruik van een sterk ver vormde kaart van Zwedengecentreerd op de plaats Asby, om de emigratie uit dit dorp aan te geven. Hij paste hierbij een vervormingsformule toe waar- in de afstand op de kaart tot dat centrale punt propor- tioneel verloopt met de logaritme van de wäre afstand. In figuur 1 is Zweden links in een oppervlaktegetrouwe en rechts in de door Hägerstrand gebruikte "projektie' aangegeven. Het grote bezwaar tegen de door Hägerstrand gekozen kaartondergrond is dat deze niet meer herkenbaar is. De herkenbaarheid van de geografische ondergrond is opgeofferd aan het streven de mathematische samen hang der uitgebeelde verschijnselen uit te laten komen De schaal van de kaart wordt onevenredig verkleind naarmate de afstand tot het centrale gebied groter wordt: de radiale afstand van 1 tot 10 eenheden is even groot als de afstand van 10 tot 100 of van 100 tot 1000 eenheden. Möge men het verschijnsel al juist waar- nemen, men kan het door de vertekening niet meer in zijn juiste verband plaatsen. Daarmee is juist de zin van de kartografische presentatie verloren gegaan. Wil men een partieel vervormde kaart samenstellen, dan moet men de eis van een herkenbare ondergrond vasthouden. Dat betekent o. a. dat de schaal vanaf het centrum niet te snel mag afnemen. Een bekend voorbeeld van een partieel vergrote kaart vormen de stadsplattegronden van Falk in de hyper- boloide projektie. Falk realiseert dit soort afbeel dingsmethode längs fotografische weg. Een stadskaart in een bestaande afbeeldingsmethode wordt hierbij achtereenvolgens in twee loodrecht op elkaar staande richtingen op een cilinder gefotografeerd en daarna geassembleerd tot dön kaart. Naftali Kadmon (1975) heeft een onderzoek gedaan om zo'n kaart met behulp van een Computer te produceren Hij noemt deze projektie de hyperbolische equitem- porale projektie. Vanuit een centraal punt verändert de schaal lineair. Als S. de schaalfaktor in het cen trum is en £>2 de schaalfaktor op een afstand D dan geldt voor een willekeurig punt P op een afstand Dp: Dit resulteert in een projektie, waarbij de rechte lijnen van een vierkantennet weergegeven worden door parabolen. Als Xp en Yp de coördinaten van het punt P ten opzichte van het centrale punt zijn, dan 24

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1979 | | pagina 26