3. de dikte van de tekenpen (in de volgende tests 0, 3 mm. 4. als belangrijkste component de toe te passen generaliseringsmethode waardoor een lijnstuk meer of minder vervormd of verplaatst kan wor den. Uit deze vier punten kan men concluderen dat er een maximaal verantwoorde nauwkeurigheid bestaat wan- neer men een kaart structureel generali seerd. Men blijft binnen de nauwkeurigheidsgrens wanneer men stelt dat het coördinatenbestand bij generalise- ring uitgedund moet worden met een factor X/Y, waarbij X de publicatieschaal voorstelt en Y de uit- gangsschaal. De method en Structurele generalisering met de Computer kan op drie verschillende manieren plaatsvinden: 1. Het kaartbeeld in de publikatieschaal projecteren op een beeldscherm en vervolgens de wijzigingen met een zgn. "liehtpotlood" op het beeldscherm aanbrengen. 2. De Computer eerst het gegevensbestand laten be- werken volgens een bepaalde methode en vervol gens methode 6dn toepassen. 3. De Computer een kompleet generaliseringspro- gramma uit laten voeren. Tot op heden geeft de tweede methode de beste resul- taten. De Computer is hierbij echter slechts tot een verlengstuk van de hand van de tekenaar geworden. Methode drie zou de ideale oplossing bieden, maar men is er tot nog toe niet in geslaagd om tot bevredi- gende resultaten te komen. In dit artikel wil ik een paar programma's bespreken en vergelijken, die volgens de derde methode werken. Zou men een goed programma ontwikkelen, dat vol gens de derde methode werkt, dan zouden in de toe- komst kartografische gegevensbestanden op öönduidige en objectieve wijze gegeneraliseerd kunnen worden. De literatuur over automatische structurele generali sering blinkt uit in vaagheid en onduidelijkheid. Voor een deel wel begrijpelijk, men wil de programma's niet zo maar prijs geven, maar deze houding is niet bevorderlijk als men ooit vooruitgang wil maken in het onderzoek naar de automatisering van de generali sering. Er wordt vaak kwistig met kaartjes gestrooid, maar de programmatuur houdt men achterwege, waardoor onderlinge vergelijking van de methoden onmogelijk wordt. De werk wijze Voordat een gegevensbestand bewerkt wordt door een generaliseringsprogramma wordt er gei'nterpoleerd tussen de opeenvolgende punten van een bestand indien hun onderlinge afstand groter is dan een bepaalde grenswaarde (0,1 mm. in de door mij gedane tests). Zodoende wordt er een homogeen bestand verkregen, wat noodzakelijk is omdat er anders niet overal in de- zelfde mate gegeneraliseerd wordt. Alle vijf generaliseringsprogrammas kregen hetzelf- de bestand te verwerken: de zuidwestkust van Groot- Brittanie, waardoor onderlinge vergelijking mogelijk gemaakt is. Vier generaliseringsprogramma's werken volgens reeds bekende principes. Het vijfde is door mij zeit ontwikkeld. De programma's 1. ZWAPU. In dit programma wordt van N opeenvolgende coördi- naten van het eerste, middelste en laatste punt een driehoek geconstrueerd waarvan het zwaartepunt bere- kend wordt. Dit zwaartepunt vervangt de N punten. Deze methode is afgeleid van de grafische vereffening in een foutendriehoek. Het nadeel van deze methode is dat een lijnstuk een grote verplaatsing kan krijgen na generalisering. Bovendien blijven de karakteristieken niet altijd gehandhaafd. AI met al een simpele metho de, die echter zelden bruikbaar zal zijn (zie figuur 2a, b, c). 2. MAXLO. Van N opeenvolgende punten wordt de zgn. basislijn, gevormd door het eerste en laatste punt, berekend. Vervolgens wordt van alle tussenliggende punten een loodlijn op deze basislijn neergelaten. De punten onder en boven de basislijn die de grootste afstand tot die basislijn hebben, worden meegenomen, samen met het beginpunt, in het nieuwe bestand. Bij dit programma kunnen de kleinere details wegval- len, terwijl het geheel een wat hoekige indruk kan geven (zie figuur 3a, b, c). 3. GLIJD. Dit programma werkt volgens het principe van het voortschrijdend gemiddelde. Van een serie van N op eenvolgende coördinaten wordt het gemiddelde bepaald en dit gemiddelde vormt het nieuwe punt Nx. Vervol gens wordt het eerste punt uit de oorspronkelijke reeks weggelaten en 6dn nieuw punt ingelezen. Van deze serie N coördinaten wordt weer het gemiddelde bepaald. Dit wordt het nieuwe punt Nx+1 etc. Het resultaat van dit programma is dat een lijnstuk "gesmoothed" wordt. Puntige karakteristieken worden afgerond weergegeven. Worden er veel punten per cyclus ingelezen, dan vervlakt het lijnstuk geheel. Een ander nadeel is dat er geen punten uit het bestand verdwijnen. Men blijft dus met grote bestanden zitten. (zie figuur 4a, b, c). 4. ALPHA. Van een serie van N opeenvolgende coördinaten wordt een driehoek geconstrueerd bestaande uit het eerste, middelste en laatste punt. Vervolgens wordt de groot- te van de hoek bij het eerste punt berekend en verge- leken met een aangenomen waarde alpha. Is de bere- kende waarde kleiner dan alpha dan blijft alleen het eerste en het laatste punt van de reeks gehandhaafd. Is de berekende waarde groter dan alpha (dus een karakteristiek van het lijnstuk), dan worden alle punten in het nieuwe bestand gehandhaafd. De uitkomst van dit programma is moeilijk te voor- spellen omdat men de werking van de twee variabelen, het aantal ingelezen punten per keer en alpha niet kan voorzien. Bovendien kan men alleen proefondervinde- lijk vaststellen welke waarde deze variabelen moeten hebben, hetgeen zeer kostbaar en tijdrovend kan zijn (zie figuur 5a, b, c). 5. GENER. Geen van de voorgaande programma's voldoet aan alle eisen, die men stelt aan structurele generalisering. Het belangrijkste tekort is, dat de weergave van de karakteristieken onvoldoende is. Daarom heb ik ge bracht een programma te ontwikkelen dat wöl aan alle eisen voldoet: het programma GENER. 8 KT 1980. VI. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1980 | | pagina 10