1. Interpolatie:
Om een homogeen bestand te verkrijgen wordt er ge-
interpoleerd tussen de opeenvolgende punten.
2. Exterpolatie:
Onder exterpolatie versta ik het uitdunnen van een
coördinatenbestand met een factor gelijk aan het quo-
tient van de publikatieschaalfactor en de uitgangs-
sch aal factor. Exterpolatie is noodzakelijk om dezelfde
orde van nauwkeurigheid te handhaven in de publikatie-
schaal.
De exterpolatiefase vormt de zwakke schakel in het
programma GENER. Gaat men b. v. van een schaal
1:10. 000 naar een schaal 1:500. 000, dan is de reduc-
tiefactor gelijk aan 50. Dit houdt in dat elk 50e punt
van het oorspronkelijke bestand wordt opgenomen in
het nieuwe bestand. Hierdoor bestaat de kans dat bij
deze generalisering bepaalde karakteristieken verlo
ren kunnen gaan. Om deze mogelijkheid uit te sluiten
is het raadzaam in zulke gevallen het coördinatenbe
stand twee keer te bewerken met het programma
GENER en dan met een reductiefactor gelijk aan de
helft van de oorspronkelijke waarde.
3. Bepaling van de grilligheid van een lijnstuk:
Deze fase omvat het eigenlijke generaliseringspro-
gramma. In deze fase wordt immers de mate van
grilligheid van de lijnelementen getoetst, en aan de
hand van de grilligheid wordt meer of minder gegene-
raliseerd. Net als in de voorgaande programma's
wordt het bestand opgedeeld in reeksen van N coördi-
naten. De mate van generalisering is te bei'nvloeden
met de variabele N, het aantal in te lezen punten per
cyclus. Deze mogelijkheid heb ik ingebouwd omdat de
uiteindelijke kaart niet altijd evenveel detail behoeft.
Van elk lijnstuk van N punten wordt de grilligheid
bepaald. Hierbij heb ik vier klassen onderscheiden
(zie tabel 1). Meer klassen zijn eenvoudig in het
programma in te bouwen, maar in de praktijk bleek
dat vier klassen goed voldoen. Uit de tabel blijkt, dat
hoe vlakker een lijnstuk is, des te meer wordt er ge-
generaliseerd. Door dit systeem blijven de karakte
ristieken van een lijnstuk goed gehandhaafd.
Vergelijkt men een kaart, die tot stand is gekomen
na bewerking met het programma GENER met een
door mensenhanden getekende kaart, dan blijkt dat de
computerkaart een iets hoekiger beeld oplevert. Ik
wil hier nu niet ingaan op de vraag wat nu een betere
weergave van de werkelijkheid is maar geef de moge
lijkheid tot het toepassen van de fasen 4 en 5 (zie
figuur 6a, b, c en figuur 8).
4. Interpolatie:
Nadat het bestand de bewerkingen van de voorgaande
drie fasen heeft ondergaan is een bestand ontstaan dat
niet meer homogeen van opbouw is. Daarom wordt
nogmaals geihterpoleerd.
Klasse
100% van het bestand blijft over
lijnstuk heeft de vorm van een halve cirkel
Klasse 2 max. 75% van het bestand blijft over
lijnstuk heeft de vorm van twee halve cirkels
Klasse 3 max. van het bestand blijft over
lijnstuk heeft de vorm van drie halve cirkels
Klasse 4 max. 25% van het bestand blijft over
Tabel 1.
5. Glijdend gemiddelde:
Om het hoekige karakter van het lijnenbeeld te ver-
zwakken kan men goed gebruik maken van de methode
die beschreven is bij GLIJD. De beste resultaten wor
den bereikt wanneer per cyclus 3 of 4 punten ingele-
zen worden (zie figuur 6d, e).
figuur 8. Links een met de hand getekende en gegene-
raliseerde kaart. Rechts een met de Com
puter gegeneraliseerde en geplotte kaart
(GENER, 3 fasen).
10
KT 1980. VI. 3