Hat kaartblad van de verkiezingen 1977
lijke rand van Utrecht met een voortzetting längs de
grens tussen Noord- en Zuid-Holland.
De Protestants-christelijke partijen zijn het sterkst
vertegenwoordigd waar men de meeste Hervormden
vindt. De Gereformeerde bolwerken liggen voor het
grootste deel binnen deze Hervormde zone. Deze loopt
van Zeeland, längs de rivieren, de Veluwe en grote
delen van Overijssel verder naar het Noorden. Uit-
zonderlijk is de läge aanhang van de Protestantse par
tijen in Drente. De Vooys (1965) heeft laten zien hoe
hier al in de dertiger jaren de Vrij zinnig Democraten
een belangrijke plaats innamen en welke rol de in die
jaren gevormde CDU heeft gespeeld bij het verlies
van de Protestants-christelijke partijen.
De PvdA is sterk in een aantal Steden, met name in
Rotterdam en längs de Oostrand van de Veluwe, in het
Noorden in Drente en aanliggende delen van Groningen
en Friesland. De VVD heeft een heel verspreide, nog
weinig omvangrijke aanhang met al enige uitschieters
in oude forensengebieden.
Ook uit enqueteresultaten rond deze periode is bekend
hoezeer de kerkelijke gezindte de verdeling van poli-
tieke voorkeuren bepaalde. Vooral de kerksheid, de
frekwentie van kerkgang en het deelnemen aan de
sacramenten waren daarbij van belang, meer dan uit-
gesproken geloofsopvattingen (Lijphart in Rose 1974,
p. 257). In vergelijking met andere Europese stelsels
(Rose 1974, p. 17) was een bijzonder groot deel van de
politieke voorkeur vastgelegd door sociale factoren.
Die waren in het Nederlandse geval zeer overwegend
van kerkelijke aard. Vergeleken met de invloed van
beroep en regio op de politieke voorkeur bleek in
Oostenrijk, Belgig, Frankrijk, Italie en Duitsland
eveneens religie het belangrijkste te zijn, maar veel
minder belangrijk dan in Nederland. In Zweden, Noor-
wegen en Finland was beroep van meer gewicht. De
regionale factor was op zichzelf nergens van grote
betekenis. Dit is een waarschuwing bij de interpreta-
tie van kaartpatronen, al moet daar wel aan worden
toegevoegd, dat het indelen in regionale eenheden in
dit soort onderzoeken vaak erg arbitrair gebeurt.
Tot in de zestiger jaren waren de veranderingen van
verkiezing tot verkiezing in Nederland gering. De
fluctuaties waren klein, maar er was in sommige de
len van het electoraat wel sprake van trendmatige
veranderingen. Zo kon aannemelijk worden gemaakt
dat de ARP in de naoorlogse periode geleidelijk aan
steeds meer terugviel op de kerkelijke gezindte van
de Gereformeerde Kerken in Nederland (Van der
Wüsten Roozendaal 1981). Na 1963 zijn echter veel
grotere veranderingen opgetreden. Deze betroffen in
de eerste plaats de achteruitgang van de KVP. Tussen
1963 en 1972 zakte die partij van 31, 9% naar 17,7%
van de stemmen. Navenante verliezen leed in deze
periode de CHU (8,6 - 4,8%), terwijl de ARP zieh na
een langdurig afbrokkelingsproces in deze periode leek
te stabiliseren.
De neergang van de KVP deed zieh overal voor
(Passchier 1980). Van degenen die zieh bij de volks-
telling Katholiek achtten, steunde een steeds geringer
percentage de KVP bij de stembus. AI in 1963 waren
er verschillen naar landstreek en urbanisatieniveau op
dit punt. Waar in 1963 betrekkelijk veel Katholieke
stemgerechtigden de KVP de rüg al hadden toegekeerd,
hadden ze dat in 1972 in nog zoveel grotere mate ge-
daan, dat het verschil met plaatsen waar Katholieken
in 1963 in grotere mate de KVP trouw waren, met
enige accentverschillen gehandhaafd bleef. De dalende
voorkeur voor de KVP is niet alleen het gevolg ge-
weest van de afname van het aantal practiserende gelo-
vigen. Ook onder hen die kerks bleven, daalde het
stemmental in deze periode. Wel is het zo dat dalende
kerksheid ook nog extra verlies voor de KVP met zieh
meebracht. In het algemeen bleef de voorkeur van
Rooms-Katholieken voor de KVP ruimtelijk gezien het-
zelfde patroon houden. Naarmate men het land door-
trekt van Zuidwest naar Noordoost, neemt het aantal
KVP-stemmers onder de Katholieken toe (onder de
Moerdijk was de KVP-voorkeur onder de Katholieken
niet overal even groot ondanks de schijn ervan gewekt
door de enorme aanhang in het totale electoraat daar).
Los van dit verschil vindt men in de Steden laagte-
punten en hoge zones op het platteland.
Ook in de gemeentepolitiek voltrokken zieh in deze
periode vrij ingrijpende wij zigingen. Dittrich (1978)
heeft die voor 1962-1974 nagegaan en ook op minder
fraaie, maar zeer instruetieve wijze op kaart weerge-
geven. In deze jaren blijken de laatste gemeenten waar
nog geen nationale partijen plaatselijk waren doorge-
drongen nagenoeg te verdwijnen. Dit voltrekt zieh met
name beneden de Moerdijk. Tegelijkertijd komen ei
ders nieuwe plaatselijke lijsten bij gemeenteraadsver-
kiezingen naar voren. De politieke strijd krijgt hier
dus een meer gemengd karakter van plaatselijke en
landelijke overwegingen.
Uit surveys is bekend dat in het algemeen in Nederland
in de tweede helft van de jaren zestig op bepaalde pun-
ten culturele veranderingen aan de dag traden. Deze
gaven op hun beurt aanleiding tot wij zigingen in de
politieke opvattingen, terwijl ook bestaande partijen
enigszins van karakter veranderden en nieuwe werden
opgericht. Vervolgens deden zieh in de jaren zeventig
een aantal restauratieve tendenties voor (er wordt tot
1975 over gerapporteerd in Middendorp 1979). De
spreiding van die veranderingen over het land is in de
meeste gevallen niet erg inzichtelijk. Wel is de ont-
zuiling die zieh vooral voordeed onder lager geschool-
de, jongere Rooms-Katholieken uiteraard sterk ver
tegenwoordigd in het Zuiden. Maar daarmee is niet
gezegd dat het verblijf in het Zuiden zelf daarop grote
invloed heeft uitgeoefend. In hoeverre de restauratieve
tendenties moeten worden toegeschreven aan econo-
mische crisisverschijnselen of aan het optreden van
het tot veel discussie aanleiding gevende kabinet Den
Uyl of aan een combinatie van beide factoren, is niet
duidelijk.
Hoe dit zij, de christelijke partijen streefden vanaf de
late jaren zestig naar samenwerking die tenslotte uit-
mondde in het CDA. Ook een verschillende verhouding
van deze partijen tot het kabinet Den Uyl stond dat niet
in de weg. Alle pogingen tot samenwerking van andere
linkse of progressieve partijen met de PvdA liepen op
niets uit. Ten opzichte van de voorgaande periode was
het verlies van de christelijke partijen in hun nieuwe
gedaante na 1972 tot staan gebracht. Een wat ver-
sterkte CHU maakte een verdere neergang van de
ARP daarbij goed.
Als Supplement op de Atlas van Nederland is het blad
"Politieke gezindte: stemgedrag" uitgegeven. De ver-
28
KT 1980. VI. 3