boven gem. %'77-%'71 beneden gem. 30 KT 1980. VI. 3 plus veel CDA dan wel VVD plus relatief omvangrijk D'66. Het is in dit soort omstandigheden dat antropo- logen recentelijk een dankbaar terrein voor het onder- zoek van botsende tradities hebben gevonden (Brunt 1974). In weer een geheel ander politiek Universum bevindt men zieh in Urk. Bij ontstentenis van een enigszins omvangrijke PvdA of VVD steunt meer dan de helft van het electoraat hier andere dan de drie grote partijen. Het is de enige eenheid waarvoor dat geldt (D). Daar zal de geringe afmeting niet vreemd aan zijn, ontstaan door het sociaal-economisch afwij- kend karakter ten opzichte van de omringende Noord- oostpolder. De politieke strijd gaat hier volgens de kaarten tussen CDA, SGP en Reformatorisch-Politie- ke Federatie. Op de kaarten G, H en I wordt de verandering ten op zichte van de voorafgaande verkiezing in 1972 tot uit- drukking gebracht. Deze kaarten zijn overgenomen van de publicatie van het CBS betreffende de verkie- zingsuitslag. Men heeft als maat gekozen voor rela- tieve verandering van percentages: een groei van 20 naar 30% heet een toename van 50%, een groei van 40 naar 50% heet een toename van 25%. De vraag is of dit een goed idee geeft. Het is een zinvolle procedure wanneer men aannemelijk kan maken dat de uitgangs- populatie (20 dan wel 40%) zelf een voorname rol in de vermeerdering speelt b. v. door het leggen van contacten met anderen. Maar dat is hier allerminst een overheersend mechanisme. Daarnaast brengt deze wijze van uitbeelding enigszins tot uitdrukking hoe de samenstelling van de aanhang plaatselijk gezien ver ändert: is er ten opzichte van wat men had veel bijge- komen of afgegaan? Men dient steeds goed in het oog te houden dat de gemeten groei mede bepaald wordt door de uitgangssituatie. Voor een inzicht in de landelijke verhoudingen is dat niet ideaal. Wanneer men daarentegen verschillen tussen percentages op verscheidene tijdstippen neemt, wordt zo'n verschui- ving neutraler zichtbaar. Maar ook hier kleven veel interpretatiemoeilijkheden aan doordat hier zoals in het geval van relatieve verandering, zowel van veranderingen in de aanhang van een bepaalde partij als van de kiesgerechtigde bevolking als geheel spra- ke is. Dat het hier geenszins om een theoretisch probleem gaat, möge het volgende voorbeeld verduidelijken. Wij hebben voor de 73 statenkieskringen op twee ma~ nieren de groei van de PvdA berekend in de periode 1971-1977: eenmaal als verschil tussen de percenta ges aanhang in 1971 en in 1977 en eenmaal als percen- tuele verandering ten opzichte van 1971. Verdelen we de kieskringen in boven en beneden gemiddeld, dan ontstaat het volgende beeld: Tabel 2. Groei van de PvdA in 73 statenkieskringen 1971-1977 volgens percentageverschil en als relatieve verandering verandering ten opzichte van 1971 beneden boven gemiddeld gemiddeld 8 25 40 0 Acht kringen, ruim 10% van het totaal komen zo in ver- schillende klassen terecht. De betreffende kringen lig— gen alle buiten het Zuiden waar de PvdA in deze Perio de veel winst boekte. Het gaat om kringen waar de PvdA in 1971 al sterk was zodat een forse toename van de aanhang leidt tot een betrekkelijk bescheiden procentuele verandering ten opzichte van 1971. Met andere woorden, ook het kaartbeeld G situeert de groei van de PvdA waarschijnlijk wel iets te nadruk- kelijk in het Zuiden des lands, zo men van mening is dat percentuele verandering ten opzichte van 1972 een voor dit verschijnsel wat minder gewenste wijze van uitdrukken is. Hoe dit zijde PvdA wint in het Zuiden zeer sterk ook waar ze al enige aanhang had. Het CDA maakt in deze periode minder spectaculaire schokken mee. De neu trale tot positieve veranderingen in de Steden van Noord-Brabant en Nijmegen wijzen erop dat de eerder geconstateerde vrij läge aanhang van het CDA hier geen verschijnsel is dat zieh met de verkiezingen van 1977 voor het eerst aftekent. Bij de winst die de PvdA hier boekt, is geen sprake van belangrijke directe winst op het CDA voorzover men dit uit netto-verande- ringen mag afleiden. Het zou de moeite Ionen na te gaan of de CDA-winst in en rond Eindhoven en in Nij megen op persoonlijke bekendheid met Van Agt geschre- ven kan worden. Een dergelijk friends- and neigh- bours-effect is voorzover wij weten in Nederland in landelijke verkiezingen nooit geconstateerd. Zeer sterke winst maakt de VVD in het Land van Altena tus sen de rivieren. Maar daarna heeft men nog altijd minder dan 15% aanhang. De VVD-winst is betrekke lijk gelijkmatig over het hele land verdeeld. Niet dui- delijk is waarvoor de partij tussen Roermond en Venlo en in Nijmegen moet boeten. De VVD maakt percentu- eel een iets hogere winst dan de PvdA (24, 3 versus 23,8). Maar de PvdA doet dit vanaf een aanzienlijk hoger niveau. In percentageverschil bedraagt de winst van de VVD dan ook 3, 6% tegenover 6, 4% voor de PvdA. Alweer moet men zieh afvragen wat de meest zinvolle wijze van uitdrukken is (een voorbeeld van een kartering op basis van absolute aantallen stemmen is Tamsma 1977, p. 34). Conclusie 1. De verkiezingen van 1977 verschillen aanmerkelijk van die van 1963. In de tussentijd heeft een trendbreuk plaats gehad maar het is niet eenvoudig aan te geven welke van de tussentijdse verkiezingen de 'critical election' bij uitstek was. Wie vergelijkingen aan de hand van de kaarten zelf wil maken, heeft te kampen met verschillen in eenheden en partijen. De verge- lijking tussen de verkiezingen wordt nog ernstiger bemoeilijkt doordat de kiesgerechtigde leeftijd is veranderd (de minimumleeftijd zakte van 23 naar 18 jaar) en doordat de opkomstplicht is afgeschaft. De opkomstdifferentiatie is in de Nederlandse politiek een belangrijk gegeven geworden dat meer aandacht ver dient (Verba e. a. 1978, p. 7). 2. De rol van godsdienst bij de vastlegging van de po litieke keuze neemt af. Waarschijnlijk blijft de grens tussen practiserende en niet-practiserende gelovigen belangrijk voor het onderscheid tussen CDA en kleine re Protestantse partijen enerzijds en de overige par tijen anderzijds. Maar deze laatste partijen nemen nu een zo groot deel van het politieke spectrum in dat

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1980 | | pagina 36