andere factoren in betekenis toenemen. Sociale ge- laagdheid is daarvan de meest voor de hand liegende (zie Tamsma 1977, p. 83 voor gebieden waar dit in 1972 meer of minder gold). Hoewel partijen uit alle lagen van de bevolking aanhang Winnen, is er toch onderscheid. De VVD en ook het volgens de polls weer opkomende D'66 zijn relatief sterk vertegenwoordigd onder de hogere sociale lagen. Dit betekent ten op- zichte van de andere straks genoemde landen van Europa dat het Nederlandse politieke stelsel minder afwijkend wordt van andere en mogelijk iets meer verwantschap met de stelsels van Scandinavie gaat vertonen. 3. Nog belangrijker is dat sociale achtergronden in afnemende mate het verkiezingsgedrag kunnen voor- spellen. Dit is, samen met de relatief grote ruimte- lijke differentiatie naar godsdienst, een reden waarom de kaarten van 1977 minder eenvoudig zijn te inter- preteren dan die van 1963. Dit betekent waarschijnlijk ook dat het kiesgedrag wat minder bepaald gaat wor den door lang doorwerkende factoren. Gebeurtenissen rond de verkiezingen worden misschien belangrijker, campagnes leggen misschien meer gewicht in de schaal en de fluctuaties tussen verkiezingen nemen toe. Heel waarschijnlijk is het aantal wisselaars van politieke voorkeur de laatste jaren inderdaad toege- nomen. Heiaas weten we echter door het ontbreken van enquetemateriaal heel weinig van de bewegingen in het electoraat vöör 1963. Alleen de netto-verschui- vingen raken immers bij de verkiezingen bekend. Spectaculair zijn de verschuivingen geweest die zieh in het laatste half jaar vöör de verkiezingen van 1977 voltrokken en die veel groter waren dan die in eerdere Perioden na de vorige verkiezingen. Tabel 3. Verschuivingen in kiezersvoorkeuren volgens peilingen dec. 1976 - mei 1977 (in dec. 1976 mei 1977 PvdA 24,6 31,8 CDA 38,6 30,9 VVD 21,0 18, 1 D'66 1,6 5,4 (De Hond 1977, p. 81) Opmerkelijk is dat deze bewegingen zieh voordeden zonder dat bepaalde gebeurtenissen of campagneonder- delen als verklaring kunnen dienen. Dus ondanks het feit dat kortlopende factoren hierbij een rol gespeeld moeten hebben, is niet duidelijk welke dat zijn. 4. Stemmen is öön activiteit uit een reeks mogelijk- heden die burgers in Staat stellen politieke beslissin- gen te bei'nvloeden. We noemen alle manieren van be- invloeding samen partieipatie. Het niveau van partici- patie hangt in het algemeen samen met de sociale laag waartoe men behoort. In een zeven-landen-studie (waaronder Nederland) bleek een dergelijk verband in alle onderzochte landen te bestaan (Verba e. a. 1978, p. 64). Naast stemmen kwamen in dit onderzoek voor- al activiteiten in verkiezingscampagnes en politieke bemoeienissen met plaatselijke problemen aan de orde. Van al die activiteiten wordt het wel of niet deelnemen aan verkiezingen nog het minst door sociaal niveau befnvloed. De stad/land-verschillen in partieipatie bleken in Nederland van ondergeschikt belang te zijn (id. p. 284). Het is jammer dat we niet over voldoende verfijnde en algemeen beschikbare in- dicatoren beschikken om ook andere kanten van de politieke partieipatie dan het stemgedrag op kaarten weer te geven. Mogelijk zouden met de gegevens die het Sociaal-cultureel planbureau op dit terrein verza- melt, aanzetten in die richting gemaakt kunnen wor den. Literatuur 1. B. R. Berelson, P. F. Lazarsfeld and W. N. Mc- Phee: Voting. A study of opinion formation in a presidential campaign. University of Chicago Press, Chicago 1954. 2. L. Brunt: Stedeling op het platteland. Boom, Meppel 1974. 3. K. L. L. M. Dittrich: Partij -politieke verhoudingen. in Nederlandse gemeenten. Een analyse van de gemeenteraadsverkiezingen 1962-1974. Leiden 1978. 4. M. de Hond: 25 mei 1977. VARA 1977. 5. V.O.Key: A theory of critical elections, in: Journal of politics 17 (1955), pp. 3-18. 6. C. P. Middendorp: Ontzuiling, politisering en restauratie in Nederland. Progressiviteit en conservatisme in de jaren 60 en 70. Boom, Meppel 1979. 7. N. P. Passchier: De deconfessionalisering in geo- grafisch perspectief: de neergang van de KVP 1963-1972. In: J. M. M. van Amersfoort, W. F. Heinemeyer en H. van der Wüsten: Een wereld van staten. Inleiding in de politieke geografie. Samson, Alphen 1980. 8. R.Rose (ed.): Electoral behavior: a comparative handbook. The Free Press New York 1974, waar- in: R. Rose - Comparability in electoral studies, pp. 3-28; A. Lijphart - The Netherlands: con- tinuity and change in voting behavior, pp. 227-36. 9. R. Tamsma: The Netherlands in one hundred maps. Royal Dutch Geographical Society. Amsterdam 1977. 10. S. Verba, N. H. Nie and J. -O. Kim: Participation and social equality. A seven-nation comparison. Cambridge University Press, Cambridge 1978. 11. A. C.deVooys: De regionale differentiering in de politieke gezindte op het platteland der drie noor- delijke provineiön 1933-1963, in: Tijdschrift Aardrijkskundig Genootschap 1965, pp. 245-260. 12. H. van der Wüsten en T. Roozendaal: Gerefor- meerden en de ARP: ontwikkelingen in een rela- tie, te verschijnen in: Geografisch Tijdschrift 1981, 2. KT 1980. VI. 3 31

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1980 | | pagina 37