Nederlandse maritieme kartografie in de periode
1730 - 1815: een pas op de plaats
Marjanne Kok
De kwaliteit van de maritieme kartografie Staat in nauw verband met het economisch en wetenschappelijk peil
van de samenleving waarbinnen zij wordt bedreven. Zo heeft in de 17e eeuw de bloei van handel en scheepvaart
in de Republiek tot een internationale hegemonie van de Hollanders op hydrografisch en kartografisch gebied
geleid. Tot het begin van de 18e eeuw was de produktie van zeemansgidsen, zeekaarten en -atlassen grotendeels
in handen van Amsterdamse uitgevers. Daarna brokkelde deze vooraanstaande positie af. Over deze teruggang,
die relatief was en eigenlijk gezien moet worden als een pas op de plaats, is weinig gepubliceerd. Evenmin
is veel geschreven over de ontwikkelingen na ca 1780, toen zieh een lichte kentering aftekende.
Bij het schrijven van een literatuurscriptie stuitte ik op een gebrek aan bronnenonderzoek met betrekking tot
de organisatie en de produktie van de hydrografie in het eind van de 18e eeuw en de Franse tijd. Dit onderzoek
moet nog worden verricht (1). Derhalve komen in dit artikel sleehts enkele aspecten van de Nederlandse
maritieme kartografie aan de orde, in een weliswaar samenhangend, maar nog verre van volledig verhaal.
Inleiding
Navigatie was in de 17e eeuw een "practische zee-
mansconst": ervaring en voorzichtigheid waren de
belangrijkste hulpmiddelen. Deze ervaring was vast-
gelegd in instrueties, leeskaarten en zeemansgid
sen (2). De hydrografische methode was die van het
particuliere initiatief: de zeelui stelden hun ervarin-
gen op Schrift, zodat deze via de uitgevers voor
iedereen beschikbaar waren. Ook bij de Verenigde
Oost-Indische Compagnie (VOC) betrachtte men
een practische navigatie, het onderwijs omvatte wei
nig theorie. Kaarten vervulden in deze navigatie een
secundaire rol, omdat plaatsbepaling in open zee
door de onmogelijkheid van lengtebepaling letterlijk
een "gissing" was. Bovendien kon door de gebrekkige
plaatsbepaling de weergave op de kaarten niet nauw-
keurig zijn.
Deze navigatie was dus een geheel andere dan de
wetenschappelijke die men in de 19e eeuw bedrijven
kon. Dankzij wetenschappelijke en technische ontwik
kelingen stonden de zeeman toen methoden en instru-
menten ter beschikking waarmee een nauwkeurige
plaatsbepaling wöl mogelijk was. In deze navigatie
speelden kaarten een veel belangrijker rol. De 18e
eeuw toont de overgang tussen de empirische en de
wetenschappelijke wijze van navigeren. Deze overgang
bestond uit een aantal ingrijpende vernieuwingen van
instrumenten en methoden, waarbij vooral de oplossing
van het probleem van de lengtebepaling een revolutie
in de stuurmanskunst betekende. Deze vernieuwingen
werden vrijwel alle in het buitenland ontwikkeld. Het
toenemend belang van kaarten voor de navigatie leidde
daar tot overheidsbemoeienissen met de hydrografie.
Van staatswege kwam men in Engeland en Frankrijk
tot systematische opnemingen van de zee, waartoe
schepen en instrumenten aan marine-officieren ter be
schikking werden gesteld. Ook werden wetenschappe
lijke expedities uitgerust om met de vernieuwingen
te experimenteren en om onbekende kusten te karteren.
Deze vernieuwingen drongen in geringe mate tot de
zeevaarders in de Republiek door. Deze bleven vast-
houden aan de 17e eeuwse methoden en instrumenten
waarmee men destijds zulke succesrijke tochten had
ondernomen. De oude wijze van karteren, namelijk
opgave aan de uitgever en VOC-kaartenmaker (Van
Keulen) van onderweg verzamelde hydrografische
informatie en incidentele opnemingen, bleef in
gebruik. Waar de kennis der zeelui geen gelijke tred
hield met de ontwikkelingen in de stuurmanskunst door
gebrekkig onderwijs, zuinigheid en conservatisme,
wreekte zieh dat in de kaarten. Een mooie illustratie
van de vasthoudendheid aan het oude vormt de reactie
van een aantal zeevaartonderwijzers(op een nieuwe
methode voor breedtebepaling (1747). Deze meenden
dat "zij zulke zaken nimmermeer gezien hebbende,
het ook derhalven onmogelijk is, dat dezelve goed
zijn kunnen" (3).
Waarschijnlijk is het grote succes, dat de Hollandse
zeekaarten, -atlassen en zeemansgidsen in de 17e
eeuw hadden, er mede oorzaak van dat men de bakens
niet verzette, toen na ca 1730 het tij begon te keren
en in de stuurmanskunst het belang van de theorie toe-
nam.
Het wetenschappelijk isolement waarin de nationale
zeevaart in de tweede helft van de 18e eeuw verkeer-
de, hing ook nauw samen met de politieke situatie in
die tijd. Door de voortdurende particularistische
twisten en het altijd prevalerend eigenbelang van hen
die de touwtjes van de beurs in handen hielden, kon
de verdeelde Republiek het in de concurrentieslag met
de opkomende zeem achten Frankrijk en Engeland niet
bolwerken en dit manifesteerde zieh ondermeer op het
ter rein van de hydrografie.
De achterstand die het gevolg was van het vasthouden
aan oude methoden en instrumenten werd wel degelijk
geconstateerd, vooral omdat deze zieh in onnauwkeu-
righeden in de kaarten deed gevoelen. Zowel in be-
KT 1980. VI. 4
11