sering van de hydrografie, zoals die in het buitenland
zijn beslag kreeg, hier te lande te laat en te weinig
werd doorgevoerd. Daarom volgt nu ter vergelijking
iets over de situatie in Frankrijk en Engeland.
Frankrijk was het eerste land waar de overheid actie-
ve bemoeienis met de hydrografie had en waar een
vooropgezette kartering van de zee werd ondemomen.
Dit begon in 1720, toen het Ddpöt gdndral des cartes
et plans, joumeaux et mdmoires concemant la
navigation werd opgericht. Daarvoor al, in de 17e
eeuw.had de Franse overheid zeekarteringen laten
uitvoeren. De resultaten van het werk van het Depot
versehenen onder de titel "1' Hydrographie
francoise" in de periode 1756 - 1850. Hydrograaf
tot 1772 was Sr. Beilin, die ook de "Petit Atlas Mari
time" uitbracht.
De eerste Franse zeeatlas verscheen in 1693, "le
Neptune Francois"; regionale Neptune's kwamen na
1775 uit. Deze Franse zeekaarten overtroffen na ca
1750 de Nederlandse: ze bevatten meer dieptecijfers
en waren met behulp van de nieuwste instrumenten
en methoden vervaardigd. Een uitzondering vormden
lange tijd alleen de Indische kaarten.
In Engeland bemoeide de marine (Admirality) zieh
sinds het begin van de 18e eeuw actief met de hydro
grafie. De prijsvraag voor de oplossing van het pro-
bleem van de lengtevinding, uitgeschreven door de
Board of Longitude (een parlementscommissie) be-
vorderde de kwaliteit van de plaatsbepaling op zee
en de resultaten vond men in nauwkeuriger kaarten
terug.
Om de afhankelijkheid van Nederlandse kaarten te
doorbreken, gelastte koning Charles II captain
Collins een opname van de Britse wateren te maken.
Deze kartering had in de jaren 1681 - 1688 plaats en
resulteerde in de uitgave van de Great Britain Coas-
ting Pilot. Bemoeienissen van de Admirality leidden
daama tot karteringen van Murdoch Mackenzie sr.
en jr. en Spence. Engelse zeemansgidsen van extra
territoriale wateren versehenen sedert 1703. Vooral
wat betreft de hydrografie van de Atlantische Oceaan
was de positie van Engeland overheersend. De
"Atlantic Neptune" verscheen in 1777 - 1781. Hoewel
in Engeland pas in 1795 het Hydrographie Office werd
opgericht (tot dan werden de kaarten via particuliere
"chartsellers" verkocht), liep de kartering niet ach
ter; de Admirality had deze taak uitstekend waarge-
nomen. De eerste beheerder van het Hydrographie
Office, Dalrymple, bewerkstelligde nieuwe opnames,
zoals die van captain W.Bligh en luitenant J. Murray.
Dezelfde ontwikkeling als boven geschetst zien we in
Zweden en Noordduitslandde overheid bemoeide zieh
metterdaad met de hydrografie en gelastte opname's,
waarvoor ze de middelen fourneerde.
De gegevens voor de 18e eeuwse zeekaarten van Van
Keulen waren niet het resultaat van systematische kar
teringen, maar waren als vanouds afkomstig (zie fig.
1) van particuliere schippers, van VOC-schippers (na
1743) en van zeelui van de admiraliteit. Alsgezegd
bleef in de loop van de 18e eeuw hun kennis achter,
zodat de kaarten te onnauwkeurig werden voor een
modernere navigatie. Van Keulen verkocht er na ca
1730 dan ook steeds minder van aan buitenlanders
en in de loop van de 18e eeuw moest de firma voor
bijgewerkte kaarten zieh steeds meer op buitenlandse
bronnen baseren.
Behalve aan vooropgezette karteringen, was de kwali
teit van de Engelse en Franse kaarten ook te danken aan
de ontdekkingsreizen door deze landen ondernomen.
Deze tochten hadden tot doel nieuwe en verbeterde in
strumenten, zoals het uurwerk en de sextant, en nieuwe
methoden, zoals de maanafstandenmethode, te toetsen,
onbekende kusten te karteren en oude kaarten te ver-
beteren. Dergelijke reizen, waarvan die van captain
Cook de bekendste werden, waren voor de modemise-
ring van de zeevaart erg belangrijk. Door Nederlandse
zeevaarders werden zij niet ondemomen: een gemis
dat wel werd gevoeld. Zo schrijft kapitein Vaillant in
1786: "in onze taal zijn verscheide zeer goede werken
(reisverslagen)dog alle van de voorige Eeuw
na de opregting van de Oost-Indische Compagnie is de
lust tot ontdekking geheel vernietigd terwijl dezelve
Compagnie van haar belang gerekend heeft om al de
ontdekkingen die op haar ordre gedaan zijn geheim te
houden" (4).
Op andere nadelige gevolgen van deze pogingen tot
geheimhouding door de VOC wordt nog teruggekomen,
Raakte de firma Van Keulen intemationaal aldus op
de achtergrond, binnenslands verwierf zij zieh een
monopoliepositie in 1743, toen Johannes (II) kaarten-
maker van de VOC werd. Hij werd nu de enige leveran-
cier van de Compagnie, aan wier schepen hij al vanaf
1731 gedrukte kaarten leverde. De kaartenproduktie
van de firma, die onder het bewind van de Zoonen in
het slop was geraakt, bloeide weer iets op toen na 1778
Gerard Hülst van Keulen de zaak alleen voortzette.
Hij bracht nieuwe edities van de Zee-Fakkel uit, waar-
bij hij oude kaarten verving, soms door kaarten van
buitenlandse origine. Hij voegde Supplementen met
kustprofielen toe (van kapitein F.Wiertz en admiraal
J. H. Kinsbergen). Ook gaf hij nieuwe losse kaarten uit,
eveneens dikwijls op buitenlandse bronnen gebaseerd.
Hieruit en uit de uitgave van buitenlandse zeevaart-
kundige werken, blijkt dat Hülst van Keulen oog had
voor het belang van de ontwikkelingen in het buitenland
en dat hij bijdroeg tot de opleving die zieh na ca 1780
in de Nederlandse zeevaart voordeed.
Door zijn lidmaatschap aan de Commissie waardoor hij
als enige aan de admiraliteitsschepen mocht leveren,
behield de firma haar commercife'le band met de zee
vaart, ook toen in 1795 de VOC ter ziele was gegaan.
Hülst van Keulen overleed in 1801. Hiema leidde zijn
weduwe tot 1810 de zaak en deed deze toen over aan
haar zoon. Vanaf 1801 tot de opheffing in 1885, bleef
de firmanaam Weduwe Gerard Hülst van Keulen.
De instrueties van Johannes (II) als kaartenmaker ver-
schilden nauwelijks van die van zijn voorgangers:
correctie van de leggers op basis van de joumalen,
geheimhouding en uitrusting alleen door de kaart-
maker volgens de gedrukte inventarislijsten. Deze
lijsten werden na 1731 verscheidene malen herzien.
Met name uit de lijst van stuurmansgereedschappen
is de modemisering van de navigatie op de VOC-
schepen af te lezen. Veel had de Compagnie in dit
opzicht te danken aan de praktijkexaminator Jan de
Marre, zoals bijvoorbeeld de invoering van het oktant
in 1746. De Marre wees op de nadelige gevolgen van
het voortdurend kopieren van de kaarten en bepleitte
het gebruik van gegraveerde kaarten. In 1753 ging de
VOC daar eindelijk toe over. In dat jaar gaf Van Keulen
14
KT 1980. VI. 4