van de Spaanse Nederlanden, heeft in 1575 een inven-
taris van zijn verzameling kaarten opgeschreven.
Zijn lijst bevat ruim 200 nummers, zeer beknopt
maar toch duidelijk genoeg om de meeste kaarten
te herkennen. Viglius bezat kennelijk veel mddr kaar
ten dan hij uit hoofde van zijn hoge bestuurlijke func-
tie dagelijks nodig had. Ze hebben grotendeels op de
Nederlanden betrekking. Het waren merendeels ge-
drukte kaarten. Viglius zal telkens een nieuwe druk
gekocht en de oude bewaard hebben. Een loffelijk
principe, maar het heeft ons, historici van deze tijd,
niet geholpen want de gehele verzameling is vermoe-
delijk vemietigd. Men zegt dat dit in 1914 gebeurd is,
toen de Duitsers de universiteitsbibliotheek van Leuven
in brand geschoten hebben.
In deze voordracht beperken we ons niet tot voorbeel-
den van Nederlandse bodem. Viglius vormt het be-
kendste voorbeeld van een kaartenbewaarder (eerder
een bewaarder dan een actieve verzamelaar) uit de
Nederlanden in de l6e eeuw. Ook in andere Europese
bestuurscolleges zal er een kaartenarchief bestaan
hebben. Oude inventarislijsten leveren daar het bewijs
van.
In de 17e eeuw vormt zieh in Nederland een intellectue-
le "upperclass", ook wel de handelaar en wetenschaps-
man genoemd. Deze figuren omringen zieh niet alleen
met kunstvoorwerpen en fraaie meubelen, maar leg-
gen ook een bibliotheek aan. In hun bibliotheek nemen
atlassen, globes en kaarten een voorname plaats in.
Let wel: dit waren moderne globes, kaarten en atlas
sen, maar dan wel de mooiste. Het gebruik was in de
eerste plaats voor de eigenaar bestemd. Zijn vrienden
mochten er jaloers naar kijken om geihspireerd te
worden tot een dergelijke verzameling.
In Collections of maps and atlassen in the Netherlands;
their history and present state zijn een aantal van die
patriciersbibliotheken beschreven. Meestal leren we
de verzameling pas kennen wanneer ze verkocht wordt.
De veiling-eatalogus is vaak het enige document dat
van zo'n l7e eeuwse verzameling overgebleven is.
Een verzameling die tot over de grenzen bekend was,
is de verzameling van Laurens van der Hern geweest.
Die is gelukkig in haar geheel in de Österreichische
Nationalbibliotheek terecht gekomen. Laurens van der
Hem was een Amsterdamse miljonair, industrieel en
"beursman", die met grote toewijding in de jaren 1650-
1670 een verzameling kaarten en topografische teke-
ningen bijeenbracht en tot een atlas in 50 delen samen-
voegde.
Een tweede voorbeeld van zo'n particuliere atlas die
nog bewaard gebleven is vormt de zgn. Beudeker at
las, thans in de British Library en een derde voor
beeld trof ondergetekende aan in de Nationale Biblio
theek in Rio de Janeiro, nl. het Thdatre de l'Univers
van de heer Goswinus Uilenbroeck, een Amsterdamse
koopman uit de beginjaren van de 18e eeuw. In 125
banden had deze verzamelaar duizenden fraaie kaar
ten en prenten bijeengebracht. Na zijn dood is ze in
haar geheel door de gezant van Portugal gekocht. Bij
de vlucht van de Portugese koninklijke familie naar
BraziliS is deze collectie met de koninklijke biblio
theek in het schip gegaan. Daama hebben alleen de
mieren en andere papiereters gebruik van de collectie
gemaakt. Wat ik in 1976 van de 125 banden terugge-
vonden heb, bestond grotendeels uit gaten. Ook het
onbeschadigde restant van de verzameling Uilenbroeck
heeft nu nog weinig nut, omdat het grotendeels
Nederlandse topografie betreft. En wie heeft daar in
Braziliö belangstelling voor?
Publiek gebruik van collecties kwam in de l7e eeuw
nauwelijks voor. Een selecte kring van gebruikers
genoot er van, wat Jomard zo aardig uitdrukt in zijn
onderscheid tussen kaarten:
"qui s'adressent la raison et l'utilitd positive"
(voor het verstand en het nuttige gebruik) en:
"les estampes qui s'adressent au goflt et l'imagina-
tion" (voor de goede smaak en de verbeelding)
Tot de laatste categorie behoorden de prachtig gekleur-
de kaarten en tekeningen uit de atlas van Van der Hem.
Wie verzamelde in Nederland in de l7e en 18e eeuw kaar
ten "qui s'adressent la raison et l'utilitd positive"?
Dat waren de veldheren, de vestingbouwers en de zee-
vaarders. Zij vormden collecties voor resp. de
militaire en maritieme campagnes. Van het Staatse
leger zijn geen l7e eeuwse inventarissen overgebleven.
Van de oude kaartenverzameling van de V.O. C. daar-
entegen wöl. Toen Hessel Gerritsz. in 1617 de leiding
van het hydrografisch bureau van de V.O. C. van Petrus
Plancius ovemam, werd die verzameling aangeduid als
zieh bevindende in de "kasse van Petrus Plancius".
Met Hessel Gerritsz. doet de professionele maritieme
kartografie haar intrede. Er worden "leggers" of
moederkaarten van het gehele concessiegebied van de
V.O.C. aangelegd.
Uitgaande schepen krijgen kopieen van die leggers mee,
bij terugkeer moest het materiaal weer ingeleverd wor
den. Nieuwe gegevens werden erin verwerkt. Teneinde
de geheimhouding van het kaartmateriaal te verzeke-
ren, werden de kaarten in een speciale ruimte van het
Oostindisch Huis te Amsterdam bewaard en door de
kaartenmaker geregeld geihventariseerd. (1)
Van de Raad van State, die het opperbestuur over het
leger Voerde, kennen we geen instrueties over het
beheer van de kaartenverzameling. Wat de legerleiding
in de Republiek aan kaarten bezat, Staat in geen ver-
houding tot het kaartenbezit van de V.O. C. Het is
duidelijk dat hier wereldpolitiek naast zuiver nationale
politiek gesteld moet worden. In het geografisch denken
heeft het Staatse leger nooit uitgeblonken en van de
prinsen van Oranje kan men niet zeggen dat ze veel in
te resse voor de kartografie getoond hebben.
Voor de eerste maal maken we in 1744 kennis met een
enigszins gerichte belangstelling van de Raad van
State voor de kartografie.
Dan krijgt Willem Tiberius Hattinga behalve een be-
dankje voor zijn kartering van Zeeuws-Viaanderen,
ook een opdracht tot het formeren van nög een aantal
kaarten. Dank zij het uit vrijwilligheid begonnen
kaarttekenwerk van vader Hattinga en zijn twee zonen
kwam er enige orde en eenheid in het kaartenarchief
van de legerleiding.
Toen de Fransen in 1748 een deel van Zeeland en
Brabant bezet Melden en er in het veld niets te meten
viel, kregen de Hattinga's opdracht om de kaarten-
verzamelingen van de Raad van State, van de Staten-
Generaal en van de prins van Oranje te gaan inven-
tariseren.
Die opdracht werd zo geihterpreteerd dat ze de mees
te kaarten meteen kopieerden. Uit die tijd, 1748-1749,
dateren ook de oudste inventarissen van de kaarten-
6
KT 1980. VI. 4