ZO KAN HET OOKMAAR ZO HOE FT HET NIET 1 a 10 100 □1000 FOTOKOPIEREN IN KLEUR BIJ CANON Wanneer het in konkreto om be- oordeling van vereenvoudiging van kustlijnen gaat valt te denken aan voorbeelden van duinkust, lagune- kust, fjordenkust, deltakust, scherenkust, boogkust, etc. en dit alles geillustreerd met voldoen- de schaalverschil. Men kan dan het afdrukken van de gebruikte com- puterprogramma's rüstig weglaten, immers wanneer de resultaten deugdelijk worden bevonden, moet het gebruikte programma voor dat bestand automatisch ook in orde zijn. Hoewel de auteur beweert dat met een goed programma 'ob- jectief' kan worden gegenerali- seerd, bewijst hij met zijn artikel hoe subjectief het schrijven en dus ook de resultaten van programma's in wezen zijn. Het verschil tussen een tekenaar en een programma- schrijver zit hem dan ook niet in de tegenstelling subjectief-objec- tief, maar in het feit dat een goede tekenaar beter weet wat generali- seren is dan programmaschrijvers die niet kunnen tekenen. Aart J. Karssen Reeds eerder heb ik in dit tijd— schritt gepleit tegen het gebruik van cirkeldiagrammen of -Symbolen op sommige statistische kaarten en vdör het gebruik van blokvormige of eventueel staafdiagrammen (afl. V-4, 1979). Nu doet zieh weer zo'n geval voor. In de rubriek 'Zo kan hetmaar zo kan het ook' in afl. VI-3, 1980, p.38 wordt van een kaartje uit het Geografisch Tijdschrift een 'verbeterde' uit- voering met door raster opgevulde cirkeldiagrammen gegeven. Toe- vallig betreft het weer een kaartje van de heer P.C. J. van der Krogt, maar het zal duidelijk zijn dat de kritiek zieh niet rieht tegen het fraaie tekenwerk van het verbeter de kaartje, maar tegen het begin- sel van de cirkeldiagrammen en de wijze waarop deze zijn toegepast. Eerst iets over de wijze van toe- passen. Ten eerste is de schaal voor de opgevulde cirkels te groot genomen, waardoor de cirkels, of liever schijven, elkaar gedeeltelijk bedekken. Hierdoor krijgt men geen goed beeld meer van de onder- linge groottesde cirkel van Bilthoven bv. is maar voor de helft zichtbaar, die van Zeist voor ca. een derdedeze laatste gaat zozeer schuil dat men zelfs de middellijn niet kan meten en vergelijken met de waarden in de legenda. Eenzelfde euvel (zie K.T. III—41977, p. 36) heeft het kaartje 125 A in de Grote Bosatlas (48e druk), waar van Newark nog maar een klein maansikkeltje zichtbaar is, van New York een iets groter. Een verder bezwaar van de opeen- stapeling van schijven, zoals die ten oosten van Utrecht voorkomt, is dat deze de gehele topografie bedekt, waardoor men bv. de kleine cirkels, die in de grotere zwemmen, zoals die van Den Dolder en Huis ter Heide, niet kan identificeren; men heeft het oude kaartje nodig om ze te localiseren. Het oude kaartje bood trouwens nog andere mogelijkhedenmen kon gebieden met bepaalde waarden omgrenzen en deze bv. vergelijken met een isochronenkaart. De beide genoemde bezwaren tegen het nieuwe kaartje zouden enigszins ondervangen kunnen worden door open cirkels te gebruiken, maar het geeft geen mooi kaartbeeld. Wat het beginsel van de cirkeldia grammen zelf betreft: er is al vaak op gewezen dat het moeilijk is de waarde, die door de cirkel- oppervlakte wordt voorgesteld en die evenredig is met het kwadraat van de straal (niet evenredig met de straal zelf!), te schatten met behulp van een legenda die slechts enkele grenswaarden aangeeft, dus in dit geval geen tussenwaarden tussen bv. 50 en 100 of tussen 100 en 200. Er bestaan, zoals men weet: ver- scheidene methoden die enerzijds door grootte en/of aantal van de tekens een direkte visuele indruk van de waarde geven terwijl de exakte waarde toch direkt aflees- baar of meetbaar is. Een van de bekendste is die van de 'stippen- kaart' met verschillende groottes van stippen: een waarde van 237 wordt bv. voorgesteld door twee grote stippen van 100, een van 25, een van 10 en twee van 1, elk met een oppervlakte ongeveer proportioneel met de waarde (Atlas van Nederland, bl. XI-1, Grote Bosatlas bl. 28 B). Een be zwaar is dat men een stad moei lijk of niet kan onderscheiden van een aangrenzende plaatsde beide wölken van stippen vloeien in el kaar over (zie de omslag van dit tijdschrift) Dit bezwaar wordt ondervangen door het gebruik van vierkantjes, daar men deze kan stapelen tot ge- sloten rechthoeken, die dan door een spatie gescheiden blijven van naburige rechthoeken; in deze spa tie kan de topografie zichtbaar blijven. Een voorbeeld, maar dan zonder topografie, geeft het bovenstaande ruwe schetsje van het middendeel van de kaart, uiter- aard met fictieve cijfers (voor hogere waarden kan men een kubusje gebruiken, zoals dat bij stippenkaarten met een bolletje wordt gedaan)Een voordeel van de methode is dat men bij grote volte de vierkantjes iets anders kan stapelen (bv. meer in de breedte) en de rechthoeken iets kan verplaatsen, met een pijltje naar de juiste ligging. Behalve de genoemde zijn er voor statistische kaarten nog allerlei andere methoden in gebruik (zoals staven met wisselende breedtes), die zowel een juiste visuele indruk geven en tegelijk gemakkelijk meetbaar of afleesbaar zijn en bovendien door tintverschillen nog zijn te differentieren. Dit neemt niet weg dat in bepaalde gevallen ook cirkeldiagrammen de voorkeur kunnen verdienen; de kartograaf kiest nu eenmaal de voor een be- paald doel meest geschikte methode van weergave. A. J. Pannekoek Tijdens de Efficiency Beurs in 1976 werd door Canon Verkoop- organisatie Nederland bv een prototype van een kleuren-foto- kopieerapparaat geihtrodueeerd. Er bleek toen binnen bepaalde 14 KT 1981. VII. 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1981 | | pagina 16