kaarten (twintig jaar geleden bestond dit begrip in
Nederland nog niet!) en de officidle kartografie van
Nederland (in 1978 waren de nederlanders er in
Maryland getuige van hoe weinig Amerikaanse Stu
denten van de officife'le kartering van hun land af
wisten; de verbazing daarover was geconditioneerd
door het hameren van Koeman op de kennis van de
kartering van het eigen land)Ook de atlasproductie
en de bibliografische kant van productie en gebruik
introduceert hij in Colleges. Veel delen van deze
Colleges zijn later in Utrecht uitgegroeid tot zelf-
standige vakken, zoals atlaskartografie, thematische
kartografie, automatisering en kaartbeheer en
-documentatie. Een van de meest belangrijke functies
van zijn Colleges was die van het bevrijden van de
Studenten van de tradities waaraan ze, al of niet
bewust, vastzaten, net zoals Jan Erik Romein dat
grafisch deed door in zijn atlas van Indonesia de zee
te kleuren zoals deze er in november bij Groet uit-
ziet.
In de thematische kartografie werd de functie van de
kaart reeds in de zestiger jaren in Utrecht centraal
gesteld. De doeleinden van de kaart werden geru-
briceerd (instructie, adstructie en deductie), er was
een beschrijving van de eigenschappen van de ver-
schillende kaarttypen en zelfs een Schema dat diende
om, uitgaande van de eigenschappen van de weer te
geven informatie, tot bepaalde kaarttypen te komen.
Het is later door het grafisch meer universele Sche
ma van Bertin vervangen, maar dat doet aan de Ver
dienste zelf niets af.
De functionele benadering werd ook met waamemings-
psychologie onderbouwd. In die periode is er in
Utrecht veel onderzoek naar het waarnemen en ge
bruik van kleuren gedaan. De door Koeman en Van
Zuidam voorbereide tentoonstelling Kaart en Kleur,
bedoeld voor het derde internationale kartografische
congres van de ICA in Amsterdam, 1967, legde daar
getuigenis van af. Bertin's Sdmiologie Graphique kwam
dus niet op een onbewerkte akker terecht; deze was al
omgeploegd en bemest en er was al met vergelijkbaar
zaaigoed geöxperimenteerd.
Door het ontbreken van mankracht, apparatuur, re-
productiefaciliteiten ön door het vervullen van taken
buiten de moderne kartografie (Colleges en onderzoek
historische kartografie, Colleges in Leuven nadat die
in Delft in 1964 befe'indigd waren) is het onderzoek in de
moderne kartografie in Utrecht altijd meer richting-
wijzend geweest; mogelijkheden werden aangegeven en
de capaciteit ontbrak om die mogelijkheden zelf uit te
werken. Het leidde in elk geval tot een bespreking
met de Studenten van het contemporaine onderzoek in
de kartografie uit de eerste hand, of het nu foto-
kaarten, satellietfoto's, de mogelijkheden van de
grootschalige basiskaart of de automatisering betrof.
In 1966 werden de Studenten in Utrecht al geconfron-
teerd met demonstraties van de automatische produc
tie van kaarten met lineprinters in het kader van het
kartografie-onderwij s
In de ontwikkeling van het cursusprogramma in
Utrecht is ook sprake van een wisselwerking met de
door de Kartografische Sectie van het K.N.A.G. ge-
organiseerde activiteiten. De studiedagen die de
Kartografische Sectie organiseerde (zoals over reliöf-
schaduwing, kaart en kleur, generalisatie en kaart-
belettering) vond men in andere vorm ook weer terug
in nieuwe onderwerpen en demonstratiemateriaal voor
Colleges. De internationale contacten van de Karto
grafische Sectie vindt men ook weer terug in de voor
de Studie voorgeschreven verplichte literatuur: die
was van duitse, engelse of russische oorsprong. Aan-
vankelijk speelde het Internationaal Kartografisch
Jaarboek de rol van leerboek in deze jeugdjaren van
de kartografische wetenschap in Nederland. Met de
incorporatie van Bertin's werk in 1968 was de inter-
nationaal geörienteerde kartografie-opleiding in
Utrecht compleet. En daarmee is ook de keuze van
Koeman als redacteur van het Multilingual Basic
Manual of Cartography, het internationale leerboek
dat op Stapel Staat, voldoende verantwoord.
Historisch onderzoek
Voor een waardering van Koeman als beoefenaar van
de geschiedenis van de nederlandse kartografie is een
historische benadering juister, en niet een aanvang 'in
medias res' zoals hiervoor bij zijn onderwijsbijdragen.
Het is niet toevallig dat zijn eerste publicatie ook op
dit gebied lag en "De kaart van het Hoogheemraadschap
van de uitwaterende sluizen in Kennemerland en West
Friesland" tot onderwerp had (1946). Er moet dus al
een zekere voorkeur voor historisch onderzoek aan-
wezig zijn geweest. Die voorkeur is later, in 1951,
op een geweidige manier gestimuleerd door de ont-
dekking, in het archief van de Topografische Dienst,
van door VOC-landmeters opgenomen kaarten, en
wellicht toch ook door het werken met de nog door
Wieder en Schermerhorn in Wageningen gestarte
collectie oude kaarten ten behoeve van de geodesie-
opleiding.
Wat vooral indruk maakt is de visie en het organisatie-
talent waarmee Koeman het onderzoek in Nederland's
historische kartografie heeft gepland: hij begint zelf
met een openlegging van de nederlandse kaart- en
atlasverzamelingen welke tot zijn dissertatie leidt
(Collections of maps and atlases in the Netherlands,
1961). Bij dat werk blijkt hoe onvolledig de kennis van
de atlassen is en mede op aandrang van de antiquaria-
ten wordt de beschrijving van alle nederlandse atlas
sen tot 1850 opgezet (Atlantes Neerlandici, 1967 -
1971). Het is höt standaardwerk op dit gebied gewor
den en de vermelding 'not in Koeman' in catalogi van
antiquariaten houdt in dat de betreffende stukken zeer
zeldzaam zijn. Vervolgens worden de landkaarten ter
hand genomen, mede op verzoek van de geografen in
wier midden hij toen verkeerde. Koeman zelf neemt
de topografische kaarten uit de periode 1750 - 1850,
en onder zijn leiding verricht dissertatie-onderzoek
ontsluit het beiendende materiaal. De wetenschappe-
lijke medewerker die hij aan kan trekken neemt
wandkaarten, globes en de VOC-kaarten op in zijn
onderzoek en Koeman zelf rondt dit af met de zee-
kaarten van Van Keulen. In 25 jaar krijgt door dit
onderzoekprogramma de geschiedenis van de neder
landse kartografie een ander gezicht. Waar we in
1960 de meeste gelaatstrekken vaag of zelfs foutief
voor ogen hadden, kennen we nu elk rimpeltje door
deze totale ontsluiting van het materiaal. Het conter-
feitsel is afgebeeld in het pas versehenen "Geschiede
nis van de Nederlandse Kartografie" van Koeman's
14
KT 1981. VH. 3