maandverslag arbeidsmarkt
SZ ministerie van sociale zaken november 1979
Fig. 1. Omslag Maandverslag Arbeidsmarkt
(verkleind weergegeven)
bureaus). Bij de kartering van de jeugdwerkloosheid
werd niet alleen uitgegaan van de grovere indeiing
in provineies omdat meerdere gegevens in een kaart
gecombineerd moesten worden, al heeft dit gegeven
wel degelijk een rol gespeeld. Een belangrijke over-
weging was echter ook het feit, dat er in Nederland
geen regionale cijfers beschikbaar zijn over de ver-
deling van de afhankelijke beroepsbevolking naar
leeftijd. Om desondanks toch tot een bepaling van de
belangrijk geachte ruimtelijke variatie van de rela-
tieve jeugdwerkloosheid te kunnen komen werd be-
sloten om per provincie een schatting te maken van
de afhankelijke beroepsbevolking jonger dan 23 jaar.
Voor deze schatting werd gebruik gemaakt van de
wöl bekende gegevens over de leeftijdsopbouw van de
afhankelijke beroepsbevolking in Nederland en de
leeftijdsopbouw van de totale nederlandse bevolking,
de leeftijdsopbouw van de bevolking per provincie
en de omvang van de totale afhankelijke beroepsbe
volking per provincie. Eerst werd voor heel Neder
land berekend welk percentage van de afhankelijke
beroepsbevolking jonger is dan 23 jaar. Op basis van
dit percentage en de absolute omvang van de afhanke
lijke beroepsbevolking per provincie werd de grootte
van de groep 15 t/m 22 jarigen in die provinciale
beroepsbevolking berekend. Men mag echter niet
aannemen dat het landelijke percentage ook hetzelfde
is in alle provineies. Onder andere door verschillen
in de leeftijdsopbouw per provincie kunnen er afwij-
kingen van het gemiddelde percentage optreden.
Daarom werd vervolgens per provincie het aandeel
van de 15 t/m 22 jarigen in de totale bevolking ver-
geleken met het landelijke gemiddelde. Op basis van
het verhoudingsgetal dat aldus kon worden verkregen
werd per provincie de absolute omvang van de afhan
kelijke beroepsbevolking jonger dan 23 jaar aangepast.
Dit gegeven werd tenslotte vergeleken met het aantal
werklozen jonger dan 23 jaar om tot een bepaling van
de relatieve jeugdwerkloosheid per provincie te komen.
Voor het gestelde doel - de kartering van de relatieve
jeugdwerkloosheid, in klassen verdeeld - leek ons de
gevolgde benaderingswijze op provincieniveau zeker
nog wel acceptabel. Uiteraard zijn er nog veel meer
factoren die van invloed zijn op de omvang van de
afhankelijke beroepsbevolking jonger dan 23 jaar, zo-
als het percentage jongeren dat nog studeert of naar
school gaat. Deze factoren kunnen op een meer locaal
niveau voor steeds grotere afwijkingen van het gemid
delde zorgdragen. Daarom is er door ons van afge-
zien de hiervoor geschetste benaderingswijze toe te
passen op een fijnere administratieve indeiing dan de
provinciale.
Voor de presentatie van de verschillen in werkloos-
heid naar geslacht werd - om de bezwaren die aan de
choropleethmethode kleven te vermijden - gekozen
voor een anamorfose als ondergrond (kaartje links-
onder). De provineies zijn naar grootte proportioneel
met de provinciale mannelijke c.q. vrouwelijke be
roepsbevolking getekend. Het is een geweidig gepuz-
zel geweest om daarbij te zorgen voor vergelijkbare
vormen voor de provineies in beide figuren, maar de
betrokken Studenten zijn daar goed in geslaagd.
Wat opvalt bij interpretatie van de anamorfoses, is
dat de werkloosheidspercentages voor de vrouwen
overal hoger liggen dan voor de mannen. De gekozen
presentatievorm zou het in principe mogelijk moeten
maken om na te gaan of er in een bepaalde provincie
nu meer of minder vrouwen tot de beroepsbevolking
hören dan het nationale gemiddelde, maar in de prac-
tijk is dat moeilijk af te lezen. De schaal van beide
kaarten is gelijk, zodat men wel duidelijk kan zien hoe-
veel kleiner de vrouwelijke beroepsbevolking is dan
de mannelijke.
Over het resultaat van de pogingen tot een kartering
van de spreiding van de werkloosheid in enkele be-
roepsgroepen zijn de makers van de kaart het minst
voldaan. Bij de vervaardiging van de samenhangende
reeks van 4 stippenkaarten zijn namelijk, naar achter-
af blijkt, enkele minder gelukkige keuzes gemaakt.
Deze opmerking heeft geen betrekking op de keuze
van de voorbeelden textiel, metaal, onderwijs en
bouw. De werkloosheidsproblematiek in deze beroeps-
groepen is immers een actueel thema. Ook bestaat
er achteraf geen spijt over de keuze van de methode
van weergave van de ruimtelijke spreiding van de
werkl oosheid in deze beroepsgroepenstippenkaarten
zijn hiervoor uitermate geschikt.
Hoewel dat niet het primaire doel van de reeks stip
penkaarten iskomt echter onvoldoende duidelijk naar
voren dat er sprake is van een groot verschil in de
absolute omvang van de werkl oosheid in de metaal,
bouw en onderwijs enerzijds en de textiel anderzijds.
Om te voorkomen dat de stippenkaarten van metaal,
onderwijs en bouw "te vol" zouden worden, dan wel
de stippenkaart van de textiel "te leeg" - waardoor
geen optimaal beeld van de ruimtelijke spreiding van
de werkloosheid in elk der beroepsgroepen zou kunnen
54
KT 1981. VII. 3