r
M
AB
AZ
1
IM
worden verkregen - werd gekozen voor verschallen
de representatieve waarden van de stippen. In het
kaartje van de textiel stelt elke stip 3 werklozen
voor, in de andere kaartjes 30 werklozen. Om dit
verschil te benadrukken werd het idee geopperd om
in het kaartje van de textiel kleinere stippen te ge-
bruiken dan in de andere drie kaartjes. Dit werd ge-
daan, maar op het eindresultaat kunt u zien dat het
verschil in stipgrootte toch net iets te klein is. Met
nadruk zij er echter nogmaals op gewezen dat het
hoofddoel van stippenkaarten niet het ontlenen van
absolute gegevens is. Van primair belang is het
creeren van een beeld van de ruimtelijke spreiding
van een verschijnsel.
Hoofdpunt van kritiek ten aanzien van deze stippen
kaarten is echter het feit, dat uit reacties van de
eerste kaartgebruikers gebleken is, dat niet voldoen-
de duidelijk is gemaakt wat de aard is van de infor-
matie die we met de stippenkaarten weergeven.
Bekijkt u bijvoorbeeld eens het kaartje van de tex
tiel. Waarschijnlijk verwachtte u met name een
concentratie van de werkloosheid in het erkende pro-
bleemgebied Twente. Echter, Zuid-Limburg, Tilburg
Eindhoven en Heimond en omgeving en de drie grote
Steden komen veel nadrukkelijker naar voren. Een
eerste oorzaak van dit verschijnsel is het feit dat in
dit kaartje niet alleen de spreiding van de werkloos
heid in de textielindustrie tot uitdrukking wordt ge
bracht, maar ook die in de kledingindustrie. Aange-
zien de omvang van de werkloosheid in de kleding
industrie veel groter is dan die in de textiel, kan ge-
steld worden dat de (sub-)titel van dit kaartje onvol-
ledig is en had moeten luiden: "textiel en kleding".
Daarnaast, en dit geldt bovendien voor alle vier de
kaartjes en is van essentieel belang, had in een
(sub-)titel, een bronvermelding of een körte toelich-
ting bij de stippenkaartjes moeten staan op welke
wijze het verschijnsel "werkloosheid naar beroeps-
groep" gekwantificeerd is. In kaart gebracht zijn
de werklozen die bij de gewestelijke arbeidsbureaus
(en dus bij het ministerie van Sociale Zaken) gere-
gistreerd staan. Registratie vindt plaats naar de
beroepsgroep waarin men hoopt een nieuwe betrek-
king te vinden (het zgn. "wensberoep"). De werklo
zen worden bij de g.a.b. 's dus niet in eerste in-
stantie geregistreerd naar het laatste uitgeoefende
beroep. Dit betekent dat wanneer een bepaalde
beroepsgroep, zoals de textiel in Twente, de laatste
tijd zwaar getroffen is door bedrijfssluitingen, dit
nog niet in die mate tot uitdrukking hoeft te komen
in kaartjes als de onze, waarbij gebruik gemaakt
is van g.a.b.-gegevens. In een probleemgebied als
Twente is het immers begrijpelijk dat iemand, die
door de sluiting van een textielbedrijf werkloos ge
worden is, niet meer op zoek gaat naar een nieuwe
betrekking in de textielindustrie, maar zieh op het
arbeidsbureau laat registreren als werkzoekende in
bijvoorbeeld de categorie "algemene dienst". Daar-
bij moet men bedenken dat veel van de hier bedoelde
werklozen ongeschoold zijn en in de textiel geen ge-
specialiseerd beroep hebben uitgeoefend. Bovendien
werden door de sluiting van textielbedrijven ook veel
gastarbeiders getroffen.
Het zal nu duidelijk zijn dat bij de stippenkaarten de
aanduiding ontbreekt dat de werklozen in kaart ge
bracht zijn naar de beroepsgroep waarin een nieuwe
3* JAAPIOANQ 28 OKTOMft 1878 NO. 1«
1973
Fig. 2. Omslag L S Sociaal-Economisch Magazine,
3e jaargang (1975), nr. 15 (oorspronkelijk
gekleurd origineel, verkleind weergegeven)
betrekking gezocht wordt. Dit geldt voor de textiel,
maar natuurlijk ook voor de metaal, bouw en onder-
wijs.
Uit de beide grafieken rechtsonder, tenslotte, komt
de recente extreme toename van het werkloosheids-
probleem wel zeer duidelijk naar voren. De lijn die
de ontwikkeling van het totale aantal werklozen van
1969-1981 aangeeft komt in beide grafieken terug.
Uit de grafiek rechts blijkt, dat nu zelfs ook de open-
staande vraag naar personeel (die altijd blijft bestaan
in verband met de inelasticiteit van de arbeidsmarkt)
sterk aan het afnemen is.
Naar aanleiding van beide grafieken kan nog worden
opgemerkt, dat er een discussie gaande is omtrent
de juistheid van de absolute cijfers over de omvang
van de werkloosheid zoals die door het ministerie
van Sociale Zaken regelmatig worden gepubliceerd.
Het werkelijke aantal werklozen blijkt in de practijk
hoger te zijn dan het officie'le werkloosheidscijfer
van het ministerie, dat gebaseerd is op gegevens van
de gewestelijke arbeidsbureaus. In het ofüciSle cijfer
zijn namelijk niet opgenomen: part-timers, WAO'ers
die best wel zouden willen en kunnen werken, vrouwen
die zieh vanwege de hopeloze situatie op de arbeids
markt niet laten inschrijven bij een arbeidsbureau
maar desalniettemin toch werk zoeken, werklozen die
wel ingeschreven staan maar in afwachting zijn van de
uitslag van een medische keuring of beroepskeuze-
advies of op het moment van telling toevallig ziek wa
ren, enz. Andere gegevens dan de officiSle van het
ministerie van Sociale Zaken (en van het CBS die zijn
KT 1981. VII. 3
55