De geomorfogenetische kaart van
Zuid-Utrecht op de schaal 1:25.000
H. J. A. Berendsen, M. W. H. van Elk en G. W. J. van Omme
Inleiding
De geomorfogenetische kaart van Zuid-Utrecht op de
schaal 1 25.000 bestaat uit 66n legendablad en de
kaartbladen: 1 Harmelen, 2 Montfoort, 3 IJsselstein,
4 Werkhoven, 5 Leersum. Alle bladen zijn uitgevoerd
in zeskleurendruk op formaat 45 x 75 cm. Ze kunnen
tot ään grote kaart worden samengevoegd.
De volledige set kaarten is als bijlage opgenomen bij
de dissertatie van BERENDSEN (1982).
De bladen 4 (Werkhoven) en 5 (Leersum) en het legen
dablad zijn als bijlagen opgenomen bij dit artikel.
Leden van de Nederlandse Vereniging voor Kartogra-
fie kunnen de bladen 1, 2 en 3 reeds nu verkrijgen door
storting van f 15,(inclusief verzendkosten) op giro-
nummer 579700 t.n.v. U.G.S. Utrecht, onder vermel-
ding van "geomorfogenetische kaart van Zuid-Utrecht,
bladen 1,2,3".
De geomorfogenetische kaart van Zuid-Utrecht berust
hoofdzakelijk op veldonderzoek, verricht in de jaren
1975 tot en met 1978 door tweedejaars Studenten in
de fysische geografie aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht, onder leiding van drs. H.J.A. Berendsen.
Daarnaast kon bij het vervaardigen van de kaart ge-
bruik gemaakt worden van boorgegevens uit de jaren
1973 en 1974, en van boorgegevens die onder leiding
van drs. C. J.H.van Rossum werden verzameld in de
jaren 1959 tot en met 1972.
De studentenkarteringen vonden plaats op de schaal
1 10.000. Deze kaarten werden na correctie en
aanvullend onderzoek (onder andere dateringen) ver-
kleind tot de schaal 1 25.000. In totaal hebben 363
Studenten in de fysische geografie een bijdrage ge-
leverd aan het tot stand komen van de geomorfogene
tische kaart, waarvoor ongeveer 90.000 boringen
werden verricht tot een diepte van minimaal 2 m on
der het maaiveld. Gemiddeld betekent dit een boor-
dichtheid van 150 boringen per Vierkante kilometer.
Bij de beschrijving van de boorgegevens is gebruik
gemaakt van het systeem van de Stichting voor Bodem-
kartering te Wageningen (DE BAKKER SCHELLING
1966). Voor een inhoudelijke beschouwing van de kaart
en voor de ontstaanswijze van het gekarteerde gebied
wordt verwezen naar BERENDSEN (1982).
In dit artikel zal slechts kort worden ingegaan op de
legenda en op de technische aspekten bij de vervaar-
diging van de kaart in het Kartografisch Laboratorium
van het Geografisch Instituut te Utrecht.
De Stichting voor Bodemkartering te Wageningen en
de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat te Delft
zijn wij erkentelijk voor hun adviezen op het gebied
van de kaartvervaardiging.
Het maken van deze kaarten heeft het Kartografisch
Laboratorium van het Geografisch Instituut te Utrecht
een schat aan ervaringen opgeleverd op kartografisch
en reprografisch gebied. Deze ervaringen zijn in-
middels reeds met succes toegepast bij het maken van
andere kaarten.
De 1egenda-opbouw
In de legenda worden de terreinvormen (geomorfoge
netische eenheden) op het hoogste niveau ingedeeld
naar genese (ontstaanswijze)Op een lager niveau
vindt de indeling plaats naar terreinvorm, ouderdom,
en/of profielopbouw. De keuze van de hoofdkleuren in
de kaart is bepaald door de genese, terwijl de keuze
van tinten van de hoofdkleuren voornamelijk bepaald
is door de lithologie.
Naast de standaard drukkleuren geel, magenta,
cyaan en zwart werd bruin gebruikt voor de begren-
zing van de kaarteenheden teneinde een rüstiger kaart-
beeld te verkrijgen, terwijl grijs gebruikt werd voor
de topografische ondergrond.
De legenda is onderverdeeld in de volgende kolommen
1. Genese
2. Belangrijkste faktoren voor het ontstaan van de
geomorfogenetische eenheden
3. Geomorfogenetische eenheden
4. Kaarteenheden
5. Ouderdom
6. Lithologie.
1. Genese
Op het hoogste niveau is de genese van de in het ter-
rein aanwezige vormen aangegeven. De keuze van de
hoofdkleur van de kaarteenheden is dan ook bepaald
door de genese (tabel 1).
Tabel 1 Hoofdkleuren van de geomorfogenetische kaart
Genese van de terrein
vormen
Hoofdkleur van de
kaarteenheden
Antropogeen
Grijs
Fluviatiel
Groen
Eolisch
Geel
Periglaciaal
Bruin
Glaciaal en Fluvioglaciaal
Rood
KT 1981. VH. 3
57