Met behulp van de film met de kleurkontouren werd deze strippingfilm op tekenfilm gemonteerd. Met de andere kombinaties van kleuren, de kaarteenheden met een afwisseling van gekleurde stroken, werd hetzelfde gedaan. Van deze montage werd een nega- tief gemaakt. Bij het belichten van de pelfilms kon nu voor kaart eenheden die bestaan uit een kombinatie van kleuren incidenteel een tweede belichting plaatsvinden, zodat de achtergrond of de stippen gepeld konden worden. De kontouren van de gele stippen hadden natuurlijk ook samen met de bruine kleurkontouren op ddn film gezet kunnen worden, maar dan zouden in alle pelfilms die van deze film gemaakt zouden worden, de kontouren van de gele stippen voorkomen. Stippen ön achtergrond zouden dan steeds gescheiden gepeld moeten worden, ook indien beide hetzelfde raster- percentage hebben. Dit zou extra werk met zieh mee brengen. Indien het rasterpercentage van stippen en achtergrond gelijk is, kon bij de gevolgde werkwijze echter een pelfilm genomen worden zonder de extra belichting met de kontouren van de stippen, zodat de gehele kaarteenheid in ddn keer gepeld kon worden. Vooral bij de kaarteenheden Gs2, Gs3, Gd2, Gd3, Gf2 en Gf3 bespaarde dit veel werk. In de praktijk werd bij een kaarteenheid als Gf3 als volgt gewerkt: Op de pelfilm waarop de achtergrond werd gepeld, werden de kontouren van de stippen vooraf afgedekt. Op de pelfilm waarop de stippen zelf gepeld werden gebeurde dit niet, waardoor een begrenzing ont- stond die exakt sluit. Bij het pellen van de kaarteenheden met een afwis seling van gekleurde stroken kon dit procedd niet ge- bruikt worden, omdat bij het afdekken op ddn pel film de strepen op de afgedekte pelfilm smaller zul- len zijn dan op de niet afgedekte pelfilm. Om dit te vermijden werd de volgende werkwijze gekozen (zie fig. 4): Op de eerste pelfilm werden de lijnen vödr het pel len om en om afgedekt, waarna de stroken om en om gepeld werden. Bij de tweede pelfilm werd het omgekeerde gedaan; de lijnen die op de eerste pelfilm niet waren afgedekt werden nu wel afgedekt, terwijl de stroken die in de eerste pelfilm niet gepeld waren nu wel gepeld wer den. Het resultaat is nu, dat de kleuren van de af- wisselende stroken exakt tegen elkaar liggen, en dat de stroken allemaal dezelfde breedte hebben. Na het inbelichten van de rasters bestond het eindresultaat per kaartblad uit 6 eindfilms, namelijk voor geel, magenta, eyaan, zwart (voor Symbolen en coderingen), bruin (voor de kleurkontouren) en grijs (voor de topo- grafische ondergrond)zie fig. 3. Literatuur 1. BANKER, H. de J.SCHELLING (1966): Systeem van Bodemclassificatie voor Nederland. Wage ningen: Pudoc. 2. BERENDSEN, H.J.A. (1982)Het ontstaan van Zuid-Utrecht. Utrecht: Dissertatie (in voorbe- reiding) 62 KT 1981. VII. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1981 | | pagina 64