als mobilisatiebestemming de
schouwburg met sociöteit aange-
wezen, gelegen aan het drukste
kruispunt van de stad (aan de
kwetsbaarheid voor luchtaanvallen
werd toen blijkbaar nog niet ge
dacht).
Bij de Kartografische Afdeling -
en daar gaat het hier over - stonden
in een berghok ruwhouten platte
kisten klaar met aan de binnenkant
van het deksel een inventaris van
wat er in moest voor vervoer naar
Bandoeng. Er waren al proefpak-
kingen gehouden en we wisten dat
we in 3 4 uur gepakt en gezakt
klaar konden staan.
Bij de werkelijke mobilisatie was
er direct al iemand naar het goe-
derenstation gestuurd om te zien
of de goederentrein, met daarin
de voor de Topografische Dienst
bestemde wagons, er stond, en
dat was zo. Het inpakken verliep
volgens Schema en om 11 uur
's morgens konden we dan ook aan
de kolonel, het hoofd van de dienst,
melden dat nu de militaire vracht-
auto's, die volgens het draaiboek
alles naar de trein zouden vervoe-
ren, konden komen. Maar al het
telefoneren van de kolonel was
vergeefs: er waren geen vracht-
auto's. Adjudant Holst, de leider
van de tekenzaal, als altijd vol
initiatief, Steide meteen voor in
de stad zandkarren te requireren
(grobaks, tweewielige karren met
1 paajd, die geregeld zand naar
bouwterreinen brengen) en de kis
ten daarmee zelf te transporteren.
Tekenaars werden op de fiets uit-
gestuurd om grobaks te zoeken en
na körte tijd kwam de eerste kar
knarsend het grind op rijden; vlug
een paar kisten erop en de zandkar
vertrok, met een tekenaar als be-
geleider, naar het goederenstation.
Na een paar uur waren alle kisten
in de trein, die dezelfde nacht naar
Bandoeng zou rijden. Het hele per-
soneel van de afdeling kon nog met
de late middagtrein naar Bandoeng,
waar ieder een inkwartieringsadres
had voor overnachting.
We hadden afgesproken dat we de
volgende ochtend vroeg in de schouw
burg bijeen zouden komen. De voor
de Kartografische Afdeling bestem
de lokaliteit was een ruime foyer-
zaal, waar vuile koffiekopjes van
de laatste voorstelling nog op de
tafeltjes stonden (in de grote
schouwburgzaal zouden de druk-
persen komen). Er werd meteen
weer iemand per fiets naar het
goederenstation gestuurd en ja:
de trein was aangekomen. Nu wis
ten we wat ons te doen stond: weer
zandkarren requireren, en al spoe-
dig kwamen bij de schouwburg de
eerste kisten aan, die bij wijze van
tijdelijke kästen längs de wanden
van de foyerzaal werden gezet.
Van de zware tekentafels hadden
we als het meest urgente alleen de
tafelbladen mee laten komen; zo'n
tafelblad over twee kleine foyer-
tafeltjes gelegd, een stoel ervoor
en een stoel ernaast voor teken-
behoeften vormde een geimprovi-
seerde tekentafel. Na een paar uur
zaten de tekenaars al weer aan hun
werk, dat ook vöör de mobilisatie
al grotendeels uit kaarten voor de
luchtmacht bestond en dus gewoon
doorging.
Die middag wilde de legercomman-
dant eens komen kijken hoe de
Topografische Dienst zou worden
gehuisvest, zodra deze eenmaal
naar Bandoeng zou zijn overge
bracht. De kolonel had niets ver-
klapt van de operatie-zandkar en
de legercommandant trad de foyer
zaal binnen, die hij dacht leeg aan
te treffen. De mond van Zijne
Excellentie viel open van verba-
zing. 'Dit kän nietriep hij uit.
'Wie heeft dit klaargespeeld?'
Adjudant Holst werd naar voren
gehaald en de legercommandant
verzocht meteen een schriftelijke
tevredenheidsbetuiging aan hem
uit te reiken wegens buitengewone
prestaties.
Een kaart maken in 66n nacht.
Een paar weken later, tegen het
einde van de middag, werd bij de
Topografische Dienst, die nog
steeds in de schouwburg in Bandoeng
was gehuisvest, een dringend code-
telegram bezorgd. Het werd meteen
voor decodering naar de Generale
Staf gebracht, die in de Technische
Hogeschool was ondergebrächt.
Het bleek afkomstig te zijn van een
geheim militair vliegveld in het
binnenland van Borneo, dat al aan
drie kanten omringd was door
Japanse legereenheden en voor
vliegtuigen al onbruikbaar was; het
garnizoen kon alleen nog maar ont-
snappen door te voet over het met
oerwoud overdekte gebergte, dat
het Mahakam- van het Baritoge-
bied Scheidt, te trekken om te pro-
beren Bandjermasin aan de zuid-
kust te bereiken. Maar. ze had
den geen kaarten en telegrafeerden
dus: drop morgenochtend per para-
chute kaarten van het gebergte. Nu
was dit juist het stuk van Borneo
waarvan gedrukte schetskaarten
nog niet waren gemaakt. Er was
in het archief wel een manuscript-
kaart (we hadden bij de mobilisatie
alle nog onuitgegeven manuscript-
kaarten meegenomen naar Bandoeng),
een fraaie hoogtelijnenkaart van het
Boswezen, maar het papier was in
het tropische klimaat uiteindelijk
donkerbruin geworden zodat de
bleke potloodlijnen nog maar nöt
zichtbaar waren. Fotografisch
reproduceren was dan ook uitge-
sloten.
Adjudant Holst liet de kaart daar-
om in genummerde rechthoekige
stukjes snijden, die elk door een
tekenaar in een paar uur op trans-
parant materiaal konden worden
overgetekend. Deze stukjes kon
den dan worden samengeplakt,
waarna er een gevoelige zinkplaat
van gemaakt kon worden, die de
zelfde nacht zou worden afgedrukt.
Intussen had de kolonel met de chef
luchtmacht geregeld dat er een
vliegtuig klaar zou staan om de
vers gedrukte kaarten over te vlie-
gen. Toen de tekenaars - het zal
omstreeks middernacht geweest
zijn - klaar waren, was het druk-
kerijpersoneel al weer aanwezig
voor het drukken. Verscheidene
leden van de Kartografische Afde
ling bleven die nacht op om ook
het afdrukken mee te maken.
Met grote voldoening zagen we hoe
de gedrukte kaarten naar de mo-
torfiets met zijspan werden ge
bracht, die met ronkende motor
voor de ingang stond en met de
kaarten in het duister in de rich-
ting van het vliegveld verdween.
Zo'n twintig minuten later, in de
eerste ochtendschemering, zagen
we boven ons het vliegtuig over-
komen om koers te zetten naar
Borneo.
De afloop hebben we pas veel later
toevallig gehoord. De tocht over
het gebergte is goed verlopen,
mede dankzij de kaarten, en de
groep kwam weken later ongedeerd
in Bandjermasin aan. om daar
gevangen te worden genomen,
want ook Bandjermasin was toen al
in Japanse handen gevallen.
A. J. Pannekoek
14
KT 1981. VII. 4