Gelijkmatig verlopende grijsschalen A. Brown Technische problemen bij het drukken van puntrasters Kartografen hebben vaak behoefte aan van licht naar donker lopende rasterpercentages waarbij de verschil- len tussen de stappen in de schaal als gelijk worden ervaren. Dergelijke stapsgewijs verlopende grijs schalen worden onder meer gebruikt bij het vervaar- digen van kleurschema's. Voor het kiezen van geschikte rasterpercentages kan de kartograaf afgaan op zijn eigen beoordeling of uit- zoeken wat anderen op dit gebied hebben gedaan. Hij kan dit laatste doen door door anderen gedrukte grijs schalen te bestuderen en de meest geschikte er uit te kiezen; hij kan ook artikelen vanonderzoekers op dit gebied lezen. Hoogst waarschijnlijk zal elke benade- ring die hij kiest tot teleurstelling leiden. Van ande ren overgenomen grijsschalen zullen aanmerkelijke verschillen vertonen wanneer ze in het eigen instituut worden vervaardigd. Zelfs een snelle duik in de lite- ratuur zal grote verschillen in opvatting laten zien tussen de diverse auteurs. Hoe komt dat? Bij het eerste geval wordt de techni sche moeilijkheid van het drukken van rasterpercen tages vaak onderschat. In het tweede geval leiden de verschillende methoden die worden gebruikt om te bestuderen hoe mensen helderheidsverschillen waar- nemen tot verschillende resultaten. Bovendien werkten sommige onderzoekers met rasterpercentages op foto grafisch papier, zonder zieh te realiseren dat dezelf- de grijstonen gereprodueeerd door offsetdruk aan- zienlijk verschillen. Bij een 10% raster van 54 lijnen per cm is de straal van elke punt slechts 0. 033 mm. Tijdens alle repro- duktieprocessen gedurende de kaartvervaardiging moet deze maat worden gehandhaafd teneinde het rasterpercentage precies op 10% te kunnen houden. Wanneer de maat met slechts 0. 003 mm zou terug- lopen naar 0. 030 mm wordt het percentage 8. Toe- name met eenzelfde fractie zal resulteren in een 12% raster. Puntrasters kunnen door middel van kontaktfotografie worden gekopiberd met een afwijking ten opzichte van het origineel van ongeveer 2%, hierbij zijn de belich- ting en het ontwikkelen gestandaardiseerd en de films uiteraard steeds in kontakt (laag op laag). Op het ITC worden gekopiöerde rasters gemeten met een Klimsch KL33 rasterpercentage densitometer; ze vertonen zelden een grotere afwijking dan 3%. Donke- re tinten vertonen doorgaans een grotere afwijking dan lichtere tinten, doordat toename van de straal van een grote punt het oppervlak van de punt meer bei'nvloedt. Voorbeeld: een 50% puntraster van 54 lij nen per cm heeft een puntstraal van 0. 074 mm, bij verkleining van deze straal met 0. 003 mm wordt de ting 46%, bij vergroting 54%. In het eindstadium van de kaartproduktie zijn de Pro blemen ten aanzien van behoud van puntgrootte meer onvoorspelbaar dan in het fotografische proces. Tij dens het plaatmaken kunnen de rasterpunten groter of kleiner worden en bij het drukken neigen ze ernaar in grootte toe te nernen. De effekten zijn moeilijk voorspelbaar ondanks het bestaan van een aanzienlijke hoeveelheid literatuur (bv. The Lithographers Manual, 1977, 9:15), waarin voornamelijk wordt opgemerkt dat het probleem bestaat en afhangt van de te gebruiken drukpers-inkt-papier kombinatie alsmede van het be stellen van de drukpers. Het feitelijk voorspellen van de wijzigingen in puntgrootte tijdens het plaatmaken en drukken is op dit moment alleen mogelijk op proef- ondervindelijke basis. Ook andere gekomplieeerde faktoren speien een rol bij het drukken. Blokhuis (1976) heeft het effekt van interne reflektie van licht op papier aangetoond. In een gebied dat is bedrukt met een rastertint treedt een effekt op waarbij de hoeveelheid licht die wordt ge- reflekteerd naar de beschouwer wordt geredueeerd in de onbedrukte delen, dus het gerasterde gebied ver- schijnt aanmerkelijk donkerder dan verwacht, zelfs wanneer de rasterpunt de bedoelde maat heeft behou- den. Blokhuis haalt een voorbeeld aan van een gebied met een 50% raster op een bepaalde papiersoort waar een densiteit van 0. 6 kan worden verwacht in plaats van 0. 301. invallend licht 100 (densiteit log gereflekteerd licht log ~5Ö l0g 2 0. 301) Dit komt overeen met slechts 25% lichtweerkaatsing, dus 75% wordt geabsorbeerd. Hoe meer interne re flektie, des te groter het verschil tussen de verwachte densiteit en de feitelijk gemeten densiteit. Het pro bleem doet zieh niet voor bij transparante bases, evenmin bij volledig dekkende materialen zoals metaal en sommige plastics. Gesatineerde papiersoorten ver tonen minder interne reflektie dan ongesatineerde, doordat het meeste licht rechtstreeks wordt weer- kaatst door het gladde oppervlak. Dit verschijnsel verklaart veel van de verschillen die men aantreft bij dezelfde rasterpercentages gedrukt op verschil lende papiersoorten, evenals de verschillen tussen plastic kleurproeven en papierdrukken. Men kan konstateren dat dit verschijnsel van groter belang is dan behoud van puntgrootte. Aan de hand van ervarin- gen opgedaan met diverse papiersoorten kan een KT 1981. VII. 4 15

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1981 | | pagina 17