I s\ 'Li ..0 mo* 1 5 VERRIJDBAAR LADENKASTJE - 46 cm max 99.5 min 77 160,5 cm A_1 -175 cm - 60 cm Figuur 2 De gemodificeerde tafel in zij- en boven- aanzicht. De tafelhoogte kan veranderd worden met behulp van een electrische voorziening. De hoek van het tekenblad kan met de hand versteld worden. Realisering van de lichtbak Het bleek geen eenvoudige opgave om alle eerder ge- formuleerde eisen in ddn lichtbak gehonoreerd te zien. De voor- en nadelen van de diverse Systemen zullen worden toegelicht en er zal concreet worden ingegaan op een van TL-lampen voorziene versie en ään die met neonlampen is uitgerust. Allereerst werd uitgegaan van TL-lampen omdat deze een standaardproduct zijn en omdat ze zieh vrij een- voudig laten dimmen. Een voorwaarde voor het dim- men is wel dat wordt uitgegaan van 20 Watts lampen met een diameter van 38 mm. Bij lampen met een kleiner vermögen en met kleinere diameter is dit in veel mindere mate het geval. De problemen hielden verband met de warmteproduc- tie. Deze ontstaan, omdat voor dedimschakeling door elke lamp een stroom moet blijven vloeien. Daarvoor is een speciale gloeistroomtransformator nodig en voor alle lampen samen nog eens ddn ballastgloeilamp. AI deze warmtebronnen zorgden voor een ontoelaat- baar hoge temperatuurstijging van de bovenste glas- plaat. Het onderbrengen van de randapparatuur in een gescheiden behuizing hielp onvoldoende omdat de voornaamste warmtebron, de constant gloeiende gloei- draden van de TL-lampen, in de lichtbak bleef opge- nomen. Vervolgens is gepoogd de wärmte met behulp van een Ventilator af te voeren. Dit bleek te kunnen, maar de kans dat vroeg of laat geluidhinder of trillingen zouden optreden werd dusdanig groot geacht dat het idee van de geforeeerde koeling verlaten moest worden. De enige nog overblijvende mogelijkheid om met dit lampvermogen een niet te warme lichtbak te verkrij- gen bleek een lichtbak te zijn met een dikte die nage- noeg even groot was als die van de oude. Op grond van de eerder genoemde overweging van de werkhou- dingsvrijheid werd dit door het IZF verworpen. In samenwerking met enkele bedrijven is nog gepoogd een lichtbak te maken met dünnere lampen, met dus het nadeel van een kleiner dimbereik. Met de dünnere lampen werd een betere mogelijkheid tot warmte- afvoer verwacht. Doordat ook hier de gloeidraden weer teveel wärmte produeeerden werd dit idee eveneens verlaten en betekende dit het verwerpen van de moge lijkheid van een lichtbak met TL-lampen. Het wordt zeker niet uitgesloten geacht dat een daarin gespecia- liseerd bedrijf kans zal zien met inachtneming van alle eisen wel een lichtbak met TL-lampen te ver- vaardigen. Budgettaire beperkingen zorgden echter voor onvoldoende mogelijkheden om samen met de fabrikanten de in gang gezette ontwikkelingen voort te zetten. Vooral ook de geringe afzet speelde hier een rol. Met instandhouding van het eisenpakket is vervolgens ingegaan op de mogelijkheid van een "neon" buizen- lichtbak. Dit systeem heeft grote voordelen zoals: geringe dikte, redelijk goede dimbaarheid en een ge ringe wärmte-afgifte. De vrij hoge bedrijfsspanning leek aanvankelijk een struikelblok te vormen. Nadat alle betrokkenen hadden afgesproken de uiteindelijke aeeeptatie afhankelijk te stellen van een KEMA-keur- achtige garantie voor wat de electrische veiligheid betreft is deze ontwikkeling doorgezet. Het eerste prototype bevatte een vijftal U-vormige neon-buis- sy stemen en een ingewikkelde electronische dim- schakeling. Door gebruik te maken van een ander gasmengsel in de buizen verbeterden ook de licht- regeleigenschappen en kon voor de dimming worden volstaan met een eenvoudige regeltransformator. De gemeten waarden voor temperatuur, lichtopbrengst en homogeniteit van het lichtvenster waren bij de proeftafel als volgt. De temperatuurverhoging na 8 uur branden van de buizen op maximale luminantie, gemeten op de glas- plaat, bedraagt 3,5° C aan de onderrand van het lichtvenster en 7° C aan de bovenrand van het ven- ster. De overeenkomstige waarde bij de oude tafel bedroeg gemiddeld over het oppervlak 9,5° C. Het luminantiebereik tussen de minimale en de maxi male stand van de dimmer bedraagt een factor 8. De met een goede luxmeter gemeten verlichtings- sterkten, als de fotocel met de gevoelige zijde tegen de glasplaat lag, zijn in figuur 3 aangegeven (alle bij de maximale luminantie gemeten). De waarden zijn slechts aangegeven voor een kwart van het lichtven- KT 1981. VII. 4 51

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1981 | | pagina 53