thema's is gekozen voor een weergave op het niveau
van een stad. De reden hiervoor was 6f het ontbreken
van landelijke bronnen, öf de wens om het gegeven op
grotere schaal, dus gedetailleerder, af te beeiden.
Kaart 9 laat zien dat stadsvernieuwingswijken voorna-
melijk voorkomen in het 19e eeuwse revolutiebouw-
deel van de beroemde concentrische stadsopbouw van
Amsterdam. Een nog nadere blik op de uitsnede Zee-
helden-Spaarndammerbuurt, onthult een toename van
de stadsvernieuwing in de tijd (meer licht dan donker).
Waar de stadsvernieuwingsaktiviteiten in het westen
voornamelijk uit herstel bestaan (blauw)hebben ze
in het oosten meer het karakter van nieuwbouw (rood).
Uit het kaartbeeld blijkt voorts dat er zieh in deze
buurt in de loop der tijd geen accentverschuiving bis
sen herstel en nieuwbouw heeft voorgedaan (verhouding
licht-donker bij zowel rood als blauw is gelijk).
Bladzijde 10 laat een aantal aspekten van de woning-
markt zien. Duidelijk zichtbaar is de hausse van de
markt in de tweede helft van de jaren 70, die zieh
echter meer in omzetstijging dan in een stijging van
het aantal overdrachten manifesteert. Deze 'widening
gap' wordt verklaard door de snelle prijsstijging in
(vooral) de vrije Sektor, die in 8 jaar tijd meer dan
300% bedroeg. De florerende woningmarkt met zijn
stijgende prijzen kan ook gerelateerd worden aan het
dal in het hypotheekrenteverloop, en aan de optreden
de schaarste, die geillustreerd wordt aan de hand van
de daling van het aantal gereed gekomen woningen.
Voor het inzakken van de woningmarkt zijn er vanaf
1978 indikaties, maar de periode is te kort om kon-
klusies te kunnen trekken. AI met al is bladzijde 10
een duidelijke illustratie van wat 'het vrije spei der
marktkrachten' genoemd wordt.
Kaart 11 zal mogelijk, evenals kaart 12 en 20, enige
Problemen geven bij het lezen omdat de meeste kaart-
lezers (nog) niet gewend zijn ermee om te gaan. Het
oppervlak van de provincies (en van de grote Steden
erin) is niet overeenkomstig hun werkelijke geografi-
sche vorm en oppervlak getekend, maar proportioneel
met het afgebeelde verschijnsel. In kaart 11 is dat de
totale woningvoorraad per provincie (of gemeente)
Wanneer een gebied twee maal zo groot wordt gete
kend als een ander, betekent dat hier dat de woning
voorraad er ook twee maal zo groot is. Voordeel van
deze aangepaste kaartondergrond is, dat men aan de
grij Stinten die het percentage huurwoningen aangeven
meteen ook het totale absolute aantal waar het om
gaat kan aflezen.
In kaart 12 zijn de provincies z<5 groot getekend als
overeenkomt met het betreffende provinciale woning-
tekort. Deze kaart is wat makkelijker te lezen dan
kaart 11 waar ook de grote Steden apart binnen de
provincies waren onderscheiden. Men zal alleen wat
moeite met het wormvormig aanhangsel links onder
hebben - het wil de provincie Zeeland aangeven - of
is althans proportioneel met het kleine Zeeuwse
woningtekort. Het zowel absoluut als relatief grote
woningtekort in Noord-Holland valt direct op.
Kaart 13 laat het thema forensisme zien, hier opge-
nomen omdat wonen en werken twee nauw verbonden
aktiviteiten zijn. Uit de kaart blijkt dat in dichter
bevolkte gebieden zowel absoluut als relatief meer
mensen buiten de woongemeente werken. Het kaart
beeld kan echter een verkeerd beeld oproepen, omdat
er niets gezegd wordt over de reisduur. Ook zal men
door de fijnere administratieve indeling in het westen
eerder als forens geteld worden dan eiders. Een
weergave van het aantal reizigersminuten per
COROP-gebied was in dit geval beter geweest. Door
het weglaten van de onder de cirkels liggende COROP-
grenzen wordt vooral in het westen de plaatsing van de
informatie bemoeilijkt.
De concentratie van buitenlanders (in Utrecht!) op
bladzijde 14 is het gevolg van twee mechanismen.
Enerzijds zoeken buitenlanders elkaar om redenen van
kultuur en voorzieningen op; anderzijds hebben ze vaak
weinig keus omdat ze aangewezen zijn op goedkope
behuizing waar grote families in kunnen. Dit is
Schaars en komt maar in bepaalde wijken voor. Uit
de kaartjes blijkt dat vooral Türken zieh maar in een
klein aantal wijken vestigen, Marrokkanen versprei-
den zieh iets meer, terwijl de heterogeniteit van de
groep 'overige mediterranen' ook in hun huisvestings-
patroon weerspiegeld wordt. In de zestiger-jaren-
wijken in het noorden en zuidwesten met hun eengezins-
en flatwoningen komen relatief weinig buitenlanders
voor.
Voor de kaart op bladzijde 15 die de regionale sprei-
ding van de woonlasten weergeeft zijn cijfers uit 1971
gemdexeerd gebruikt. Omdat we aangenomen hebben
dat spreiding niet zoveel verändert in de tijd is die
ouderdom niet zo'n probleem. Ook hier scoort de
Randstad hoger dan de rest van Nederland. Woonlasten
vormen in de politiek een hot item; diverse partijen
pleiten voor stijging van de woonlasten omdat die in
Nederland te laag zouden zijn. Vergelijking met blad
zijde 22 leert dat Nederland in de EG een tussenpositie
inneemt. Uit de grafiek links onder blijkt dat de woon
lasten in de laatste 10 jaar 2% van het beschikbaar
inkomen meer zijn gaan bedragen. Differentiatie naar
inkomensklasse toont dat voor de laagstbetaalden de
woonlasten zelfs meer dan 20% bedroegen in 1977.
Op bladzijde 16 werkt de verandering van volgorde
van de klassen van de twee bovenste grafieken ver-
warrend. De frisse kleuren maken de grafieken wel
leesbaarder dan ze doorgaans zijn. Woningkwaliteit
is de belangrijkste verhuisreden terwijl werk pas op
de derde plaats komt. Men verhuist meestal naar een
grotere woning, alleen persoonlijke omstandigheden
zijn een reden om naar een kleinere woning te verhui-
zen. Deze groep valt waarschijnlijk grotendeels samen
met de groep oudere echtparen zonder kinderen uit de
grafiek rechtsboven zodat gezinsverkleining blijkbaar
een belangrijke rol speelt. In deze grafiek zijn er twee
groepen die erg veel verhuizen. Bij de eerste zal ge-
zinsuitbreiding een belangrijke rol speien; bij de
tweede zullen veel gezinnen zitten waarvan de kost-
winner(s) zo langzamerhand zoveel zijn gaan verdienen
dat ze doorstromen naar een ruimere (betere) behui
zing. De grafiek linksonder toont een neiging om naar
een eengezinswoning door te strömen (69%, terwijl
slechts 29% naar een deel-meergezinswoning ver
huist). In de grafiek rechtsonder is het verschil tus-
sen verwachting en resultaat weergegeven. Uiteinde-
lijk bestaat daartussen weinig verschil; alleen in
klasse 3 overtreft de verwachting de realiteit.
Onder 'alternatief wonen' of althans een afwijking van
de nog geldende normen wordt in kaart 17 het wonen
in woonboten en kraakpanden verstaan, waarbij beide
categorieen niet gelukkig zullen zijn uit plaatsgebrek
in edn kaart te zijn ondergebrächt. Voor zowel blad-
44
KT 1982. VIII. 3