kunnen op voorhand al twee bezwaren worden inge bracht: de standaardisatiewilligen staan in de kou omdat a) ze de eerste standaard niet meer kunnen gebruiken, en b) de tweede standaard niet volledig is. Er is dus een stap achteruit gedaan waardoor degenen die het eerste voorstel indertijd volgden nu wel twee keer zullen nadenken voordat ze dat weer doen. Geheel los daarvan staan de grafische oplossingen welke in dit tweede voorstel zijn aangedragen. Stede- lijke en/of intensieve bestemmingen zijn in zwart-wit met kruislijnen en in kleur met levendige kleuren aan- gegeven. Rurale of extensieve bestemmingen zijn in zwart-wit met enkele arceringen en op kleurenkaarten met koele kleuren aangegeven. De kruislijn- of dubbe- le rasters hebben inderdaad een associatie met be- bouwing; de enkele lijnrasters en de puntrasters zien er inderdaad extensiever uit. De kleuren hebben (af- gezien van de groene tinten voor agrarische, recrea- tieve en natuurbeschermingsdoeleinden en het blauw voor water) niettegenstaande hun levendige karakter geen duidelijke associatie met de begrippen, welke ze weergeven. Oranje voor wonen, geel voor verblijfs- doeleinden, bruin voor maatschappelijke doeleinden, rood voor de detailhandel, roodviolet voor bedrijfs- doeleinden en grijs voor verkeersdoeleinden, zijn goed bruikbaar al liggen ze niet direct voor de hand. De arceringen voor de 10 basisbestemmingen zijn minder gelukkig gekozen. In figuur 6 is aangegeven welke basis-arceringen zijn gekozen om de tien basis bestemmingen mee aan te geven. De arceringen voor de detailhandel en voor bedrijfsdoeleinden lijken teveel op elkaar omdat ze allebei uit diagonale en niet-diago nale lijnen bestaan. Daarnaast is niet duidelijk waar- om het nodig is om voor zowel agrarische als recrea- tieve doeleinden elk twee arceringsrichtingen te ge bruiken. Dit kan alleen maar tot verwarring leiden. Doordat de twee recreatieve arceringen tegen elkaar aan getekend kunnen worden, is het mogelijk dat een soort visgraat-patroon ontstaat dat er precies zo uit- ziet als de voor Rijkswaterstaat gereserveerde vis- graat-arcering. Door voor agrarische en recreatieve activiteiten elk den in plaats van twee arceringsrich tingen te kiezen, had men de onzekerheid kunnen ver minderen, en mogelijkheden vrij gemaakt om het verschil tussen detailhandel en bedrijfsdoeleinden beter uit te laten komen. Het tweede bezwaar tegen de gebruikte arceringen is dat ze teveel in de topografische ondergrond lijken te liggen, er deel van uitmaken en daardoor het karak ter krijgen van nieuwe perceelsscheidingen in plaats van dat ze bestemmingen aangeven. Met name de visgraat-arceringen van de waterstaat en de combi- naties van agrarische of recreatieve arceringen wel ke loodrecht op elkaar staan, geven aanleiding tot verwarring. Zoals hierboven bij de verwarring tussen de rasters de oplossing leek te liggen in het terugbrengen van het aantal gebruikte rasters, zo lijkt hier het losma- ken van de rasters van de ondergrond, van de topo- grafie, de belangrijkste mogelijkheid om verwarring te voorkomen. Dat losmaken van de ondergrond zou men kunnen realiseren door het karakter van de lijnen INTENSIEF GEBRUIKT/BEBOUWD 1. wonen 2. maatschappelijke doeleinden 3. detailhandel in 4. bedrijfs doeleinden EXTENSIEF GEBRUIKT/BEBOUWD 5. agrarisch 5. agrarisch OVERIGE BESTEMMINGEN 6. recreatief 7. natuur- bescherming 8. waterstaat Fig. 6. Basis-arceringen uit het voorstel Bestem- mingsplankaarten, Codering, Arcering en Kleur. (NIROV, 1980) meer te laten verschillen van dat van de ondergrond. Men zou ze voller kunnen maken of dikker of in een andere kleur kunnen drukken of tekenen. Conclusie Het tweede voorstel tot uniformering van bestem- mingsplankaarten is een belangrijke verbetering ten opzichte van het eerste. Het kan nog worden vervol- maakt door het aantal rasters te verminderen en ze los te maken van de ondergrond; voor degenen die zieh geheel naar de nieuwe standaard willen voegen, had een volledig uitgewerkte legenda bijgesloten moe- ten worden. Ondanks de goede grafische uitwerking van het voorstel blijft de organisatiestruetuur zorgen baren. Deze is nog steeds onvoldoende, zelfs om dit afgeslankte standaardisatievoorstel te implementeren. Noten Drs. F. J. Ormeling is als wetenschappelijk hoofdmede- werker werkzaam bij de vakgroep Kartografie van het Geografisch Instituut, Rijksuniversiteit Utrecht. 1. KINNIBURGH, I. A. G. and J. C. BARTHOLOMEW, The factor of awareness. Cartographic Journal, vol. 10, 1973. pp. 59-G2. 2. Bestemmingsplankaarten, codering, arcering en kleur. Den Haag, 1980, p. 6. 3. Voorstellen inzake uniforme aanduidingen op stede- bouwkundige kaarten. Alphen aan den Rijn, 1967. 4. Een aanzet daartoe is gegeven in het boek van J. W. van Zundert, Het bestemmingsplan. Alphen aan den Rijn, 1973. 68 KT 1983. IX. 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1983 | | pagina 70