Actuele kaarten ten behoeve van de ruimtelijke ordening A.F. Hartman In deze bijdrage wil ik u iets verteilen over het ge- bruik van kaartmateriaal in de praktijk van de ruimte lijke ordening en meer in het bijzonder over de eisen, die vanuit de ruimtelijke ordening aan het kaartmate riaal worden gesteld. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan de orde: - algemene beleidsinstrumenten van de planologie in relatie tot het wettelijk voorgeschreven gebruik van kaartmateriaal; - facet- en sektorbeleid in het kader van de ruimtelij ke ordening en het gebruik van kaartmateriaal in de praktijk; - aanbevelingen vanuit de ruimtelijke ordening met betrekking tot het kartografisch basismateriaal in de praktijk van de ruimtelijke ordening. Planologie en kaarten Het ligt voor de hand na te gaan wat in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit Ruimtelijke Or dening wordt opgemerkt ten aanzien van het gebruik van kaartmateriaal en/of de vervaardiging van kaar ten. Alvorens hier op in te gaan, wordt het kader geschetst van waaruit het kartografisch aspect rich- ting en inhoud krijgt. De Wet biedt de mogelijkheid aan Gedeputeerde Sta- ten om streekplannen te vervaardigen. Een streek plan is een ruimtelijk ontwikkelingsplan voor een toe- komstige periode van ca. 15-20 jaar. Het bevat in hoofdlijnen de meest gewenste ontwikkeling voor die maatschappelijke activiteiten en processen die beslag leggen op ruimte. Dit betreft een groot aantal zaken, zoals woningbouw, bedrijfsterreinen, winkelcentra, recreatiegebieden, wegen, spoorlijnen, leidingen, vliegvelden, militaire terreinen enz. Het streekplan kan betrekking hebben op een gehele provincie of op onderdelen van een provincie. In Zuid-Holland zijn er met inbegrip van Rijnmond nu een viertal streek plannen. In Friesland en Groningen zijn streekplannen voor de gehele provincie opgesteld. Het streekplan dient zieh zoveel mogelijk te beperken tot hoofdlijnen en dat gebeurt niet altijd even conse- quent. Er zijn voorbeelden waarbij zo'n provinciaal plan zieh te zeer bemoeit met zaken die door andere overheden geregeld moeten worden. Dat was niet de bedoeling van de Wetgever in 1965; op elk bestuursniveau werden speeifieke bevoegdheden en verantwoordelijkheden gelegd op het terrein van de ruimtelijke ordening. Op provinciaal niveau het maken van streekplannen en de goedkeuring van de gemeentelijke plannen. Op gemeentelijk niveau het maken van achtereenvolgens: de structuurplannen, de bestemmingsplannen en de bouwplannen. Tussenvor- men zoals intergemeentelijke structuurplannen, laat ik maar even buiten beschouwing; zo ook de uitwer- kingsplannen van Gedeputeerde Staten voor onderdelen van het streekplan. In dit overzicht ontbreekt het rijk nog. Sedert 1965 is er op rijksniveau een toenemende activiteit op het ter rein van de ruimtelijke ordening. Ik refereer aan de Verstedelijkingsnota, de nota Lan- delijke Gebieden en de vele structuurschema's. Hoe verhouden rijksactiviteiten zieh tot die van provin cie en gemeente Ten aanzien van de rijksnota's en structuurschema's wordt door de regering opgemerkt dat het enige inte- gratiekader ligt op provinciaal niveau en met name bij het streekplan. Vanzelfsprekend wordt via inten- sief overleg gepoogd om te komen tot een evenwich- tige afstemming tussen de rijks en provinciale opvat- tingen. Lukt dit niet dan blijft op onderdelen strijdig- heid bestaan. De Minister heeft de bevoegdheid om bij strijdigheid de knoop door te hakken; hij kan namelijk een aanwijzing geven teneinde de provinciale plannen in overeenstemming te brengen met het definitieve regeringsstandpunt. Op hun beurt kunnen Gedeputeerde Staten hetzelfde doen wanneer gemeentelijke plannen niet stroken met de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid. Opvallend is dat de rijksvisies tamelijk sektoraal van aard zijn, d.w. z. zij belichten veelal maar 66n activi teit en zijn onderling daardoor weleens strijdig. Het is dus maar goed dat de provincie kan beschikken over het instrument van streekplannen, want daarin wordt een goede poging gedaan om alle ruimtelijke belangen op elkaar af te stemmen. In een ruimtelijk plan, of dit nu een streekplan, een structuurplan of een bestemmingsplan betreft, wordt steeds gestreefd naar het zo goed mogelijk in harmo- nie brengen van de uiteenlopende ruimtelijke aanspra- ken. In het algemeen kan worden gesteld dat geen en- kel sektorbelang daarbij volledig aan z'n trekken kan komen. Wel worden accentverschillen aangelegd en deze worden dan beinvloed door de regionale omstan- digheden en door de prioriteiten welke door het beleid worden gesteld. Zo ligt het voor de hand dat nabij de stedelijke agglomeratie een zwaarder accent zal wor den toegekend aan ruimtelijke aanspraken ten behoeve van stedelijke funeties. In de niet-verstedelijkte gebieden wordt in het alge meen uitgegaan van het behoud van of zelfs de ver- sterking van de niet-stedelijke funeties. Van beide hoofdlijnen kan vanzelfsprekend worden afgeweken. Om de eventuele belangentegenstellingen te minimali- seren moet tijdens de planvoorbereiding veel zorg worden besteed aan een tweetal aspecten, de afweging KT 1983. IX. 4 15

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1983 | | pagina 17