Toch is ontwatering de belangrijkste van de ingrepen
als gevolg van het graven van sloten en kanalen, de
bouw van stuwen en gemalen, en het aanbrengen van
d rainage Systemen die zorgen voor een verlaagd en
beter beheersbaar grondwaterniveau dat in de moder
ne landbouw noodzaak is.
De vraag waarom herziening van de bodemkaart is
hiermee beantwoord waarna wordt overgegaan tot de
vraag hoe verwerkt Stiboka deze wij zigingen in bodem-
opbouw en grondwaterstand op de bodemkaart.
Hoe vindt de herziening plaats?
Deze vraag omvat twee aspekten: een bodemkundig/
hydrologisch en een kartografisch.
Allereerst de bodemkundig/hydrografische kant. Wij
beschikken in Nederland sinds 1952 over een landelijk
meetnet van het grondwater dat door de Dienst Grond-
waterverkenning TNO, met medewerking van andere
instanties verzorgd wordt. In een groot aantal grond-
waterstandsbuizen wordt eens per 14 dagen de grond
waterstand opgemeten. Per kaartblad worden een
groot aantal metingen verricht met een behoorlijke
spreiding, waarbij sommige meetbuizen zelfs kroon-
buizen worden genoemd omdat daar de grondwater-
standen over een lange reeks van jaren zijn gemeten,
en de metingen dus betrouwbaar en waardevol zijn.
Wanneer we die gegevens in een grafiek uitzetten dan
zien we hoe de schommelingen van het grondwater
zijn en is een gemiddelde curve van het grondwater-
standsverloop in bijvoorbeeld 10 jaren te trekken.
We kunnen dat voor verschillende grondsoorten toe-
passen. Er is een indeling in klassen voor de meting
van het grondwaterniveau ontworpen die op elke bo
demkaart is weergegeven.
We duiden de klassen aan als grondwatertrappen (Gt's).
Ze geven de gemiddelde hoogste (winter) en de gemid
delde laagste (zomer) grondwaterstanden en de fluc-
tuatie van het grondwater weer van nat naar droog.
Om verwarring te voorkomen met de bodemgrenzen
en -codes worden deze grondwatertrappen met Ro-
meinse cijfers en blauwe lijnen op de kaart weerge
geven. Gt I is de natste klasse en Gt VII de droogste.
Bij de veldopname voor de bodemkaart wordt de grond-
watertrap geschat en dit wordt onderbouwd door veld-
waarnemingen zoals reliSf, bodemgebruik, natuurlijke
vegetatie, waterstanden in sloten en het voorkomen
van greppels en drains. Zo wordt reeds tijdens het
karteren het verband tussen bodemopbouw en grond
waterstand vastgelegd, want een grond mag wat zijn
opbouw betreft over nog zulke goede eigenschappen
beschikken, zonder of met teveel water zullen de
gewassen verdrogen of verdrinken.
De grootste veranderingen op kaartblad 27 Oost en op
in de toekomst te herziene bladen zitten dan ook in de
classificatie van het grondwaterniveau en bij vergelij-
king van de bodemkaart uit 1966 met die uit 1983 blijkt
dat daarin de meeste verschillen voorkomen.
Als de bodemkundige met zijn veldwerk gereed is
wordt de ontwerpkaart met de veranderingen ingele-
verd bij de afdeling Kartografie.
Hiermee ben ik bij de kartografie aangekomen die de
verwerking van de gegevens nu op een geheel andere
wijze uitvoert dan in 1966. Hoe worden deze gegevens
nu verwerkt?
Met een interactief geautomatiseerd kartografisch
GLOBALE BOD EMG ESCH IKTHEIDSKA ART VOOR AKKERBOUW
Jgronden met ruime mogelijkheden
2I gronden met beperkte mogelijkheden
3 1 gronden met weinig mogelijkheden
1 000 niet beoordeeid
NG niet gekarteerd
1 W H water
Figuur 1. Fragment van de Globale bodemgesehikt-
heidskaart voor akkerbouw, blad 27 Oost
(verkleind).
DIKTE VAN DE HUMUSHOUDENDE BOVENGROND IN KLASSEN
1 klasse t 1/2 I klasse 1 en 2 komen beide voor
j 2 l klasse 2 NG niet gekarteerd
l 3 I klasse 3 ASS 1 associatie
klasse - indeling
klasse
dikte
<30
30 - 50 cm
50 -100 cm
100 cm 4
Figuur 2. Fragment van de kaart Dikte van de humus-
houdende bovengrond in klassen, blad 27
Oost (verkleind)
34
KT 1983. IX. 4