Explanation Evaluation of the natural environment Toelichting The map shown in this plate is a reduced and generali- zed Version of a map on the scale of I 200,000 included in the report (in Dntch) on an environmental survey of The Netherlands prepared by J. T. R. Kalkhoven, A. H. P. Stumpel, and S. E. Stumpel-Rienks. This report, which was published in 1976 by the Government Publishing Of fice under the auspices of the Research Institute for Na- ture Management and the National Physical Planning Agency, bears the subtitle (in English): A landscape- ecological survey of the natural environment in The Netherlands for physical planning on a national level. Since the map was compiled specially for this purpose, its usefulness for other purposes is very limited. The Classification refers to the proportions of each area oc- cupied by natural landscape elements of national impor- tance. 1t must be kept in mind, however, that the map is only concerned with the ecological aspects of the land scape,and that such subjects as the cultural and histori- cal importance or the visual qualities of the landscape were not taken into account. Therefore, an area classi- fied as containing hardly any natural elements may be of great value with respect to other aspects of the landsca pe. The primary basis taken for this derived map was a Ve getation map of The Netherlands, because the Vegeta tion is an important factor for the characterization of the natural environment. A Vegetation map on the scale of I 200,000, a fragment of which is shown in the text figu- re, is also included in the above-mentioned report. The boundaries of the areal Units used for that map were ta ken in turn from a soil map, because there is a close re- lationship between soil types and types of potential na tural Vegetation (p.n.v.). Each area is characterized by one or a complex of p.n.v. types, and more than 7,000 areas have been distinguished. The tendency for each Vegetation to develop into a p.n.v. is, however, influen- ced in various ways and to various degrees by human activities. Together, these processes ultimately deter- mine the actual Vegetation. The Vegetation series of every type of p.n.v. can be subdivided into the following five Vegetation groups: a. forest Vegetation b. scrub Vegetation c. semi-natural land Vegetation d. hardly natural or non-natural land Vegetation e. aquatic and marsh Vegetation. The subdivision is slightly different when the final stage of a succession is not a forest but a bog Vegetation or a dune Vegetation. Within each area an estimate was made of the propor tional representation of the actual Vegetation in terms of these five groups on the basis of the following code system: 75% of the total area 5 50-75% of the total area 4 25-50% of the total area 3 25% of the total area 2 Linear and dot-shaped elements are scored 3,2, or I. The determination of the ecological importance of the separate areas was based on ecotopes, i.e., ecologically uniform parts of a landscape. Each of the five groups (a-e) contains a number of ecotopes. In the first group (a) we find, for instance, acidophilous deciduous forests, fenwoods, etc,; in the second group (b) hedges and scrub vegetations; in the third group (c) heaths and in- land dunes; and in the fourth group (d) most of the cul- tivated grassland, arable land, orchards, etc. The bota- nical importance (on a national level) of each of these ecotopes was scored from 9 to 0. For instance, 9 was assigned to bog Vegetation and some springwoods, 8 to tidal flats and wet heaths, and so on; young coniferous forest does not score higher than 3, and most of the ara ble land not higher than 1. The botanical value of each area was then determined by combining these ecotope scores with the frequency code numbers of the actual Vegetation. With repect to the fauna, data on the occurrence of a number of rare species were collected. In some .cases the score given for the ecological value of an area had to be raised because of its faunistic importance. The present map, like the original one on the scale of 1:200,000,onlygives anoverall pictureofthedistributionof natural elements in the landscape on a national level. A more detailed evaluation would require additional data. De hier afgebeelde kaart is een verkleinde en vereen- voudigde weergave van een kaart op schaal I 200 000 uit het rapport Landelijke Milieukartering. Het rapport, van de hand van J. T. R. Kalkhoven, A. H. P. Stumpel en S. E. Stumpel-Rienks, is in 1976 uitgegeven door de Staatsuitgeverij onder auspicien van het Rijksinstituut voor Natuurbeheer en de Rijksplanologische Dienst en draagt de ondertitel ,,Een landschapsecologische karte ring van het natuurlijk milieu in Nederland ten behoeve van de ruimtelijke planning op nationaal niveau". De bedoelde kaart op I 200 000 is een afgeleide kaart ten behoeve van toepassing in de planologie op nationaal niveau, waardoor de gebruiksmogelijkheden voor an dere doeleinden zeer beperkt zijn. De kaart geeft een beeld van de oppervlakte die natuurlijke elementen van nationale betekenis in de onderscheiden deelgebieden innemen. Uitdrukkelijk moet worden vermeld dat deze kaart zieh beperkt tot de ecologische aspecten van het landschap en dat zaken als bijv. cultuurhistorie en land- schapsbeeld hier buiten Valien. Een gebied dat vrijwel geen natuurlijke elementen bevat, kan daarom toch van grote landschappelijke waarde zijn. In het kort zal nu worden aangegeven hoe deze kaart op I 200 000 tot stand is gekomen. De basis voor deze afgeleide kaart is een vegetatiekaart van Nederland. De vegetatie neemt bij het karakterise- ren van het natuurlijk milieu een belangrijke plaats in omdat enerzijds de vegetatie de uitdrukking is van het samenspei van vnl. klimaat, relief, bodem, water en menselijke beinvloeding, anderzijds omdat de levensge- meenschappen in belangrijke mate bepaald worden door de aard van de vegetatie, haar struetuur en de afwisse- ling daarin. Wat de gegevens over de bodem betreft, deze werden verkregen van bestaande bodemkaarten en uit veldwerk en werden verwerkt tot werkkaarten op de schaal van 1 50 000. Deze kaarten werden later ver- kleind tot een schaal van 1 200 000. Zo ontstonden bo- demkundige eenheden (ca. 7000), die als landschapseco logische eenheden werden beschouwd en die de gebieds- indeling van het land vormden (zie flg.). Deze gebieds- indeling is uiteraard niet op de verkleinde kaart op I 600 000 terug te vinden. Aangezien het niet mogelijk was om in twee jaar tijd de actuele vegetatie van heel Nederland op de schaal I 200000te karteren.werd een methode bedacht om hier toch een beeld van te krijgen. Dit geschiedde d.m.v. een kartering van de potentieel-natuurlijke vegetatie (PNV). die als volgt wordt gedefinieerd: De PNV van een be- paalde plaats is de vegetatie die op die plaats, binnen een periode van 50-150 jaar, uiteindelijk zou ontstaan wanneer alle directe menselijke invloed op de plaats zelf of in de onmiddellijke omgeving ervan zou ophouden. De PNV wordt dus beschouwd als het eindstadium van de successie die door alle plantengemeenschappen onder natuurlijke omstandigheden wordt doorgemaakt. Het eindstadium van de successie is niet altijd een bosvege- tatie, maar kan ook een andere struetuur hebben, zoals een hoogveen of een duinstruweel. De tendens van elk vegetatietype om zieh tot een bepaald eindstadium te ontwikkelen wordt door de mens op verschillende raa- nieren en in verschillende mate onderdrukt, hetgeen re- sulteert in de grote verscheidenheid aan vegetatietypen, die de actueel aanwezige vegetatie uitmaken. De ver schillende vegetatie-eenheden die deel uitmaken van de successie tot een bepaalde PNV kan men samenvatten onder de naam ontwikkelingsreeks. Per ontwikkelings- reeks zijn de vegetatie-eenheden gegroepeerd in de vol- gende vijf groepen: a. bosvegetatie b. struweelvegetatie c. halfnatuurlijke landvegetatie d. weinig of niet-natuurlijke landvegetatie e. water- en moerasvegetatie Deze indeling is voor het hoogveen en voor de duinen iets anders. Op grond van de bodemgegevens is een kaart van de PNV van Nederland samengesteld. Binnen elk PNV-gebied is de actueel aanwezige vegeta tie aangegeven met behulp van zgn. ecotopen, waaron- der hier verstaan wordt ecologisch uniforme onderdelen van het landschap (bijv. een houtwal, akker, heide, pol- dersloot, oud naaldbos). Er worden ca. 80 ecotopen en ecotoopcomplexen onderscheiden. Binnen deze ecoto pen zijn de verschillende vegetatie-eenheden uit de on derscheiden reeksen terug te vinden. Hierdoor kunnen de ecotopen ook over de 5 bovengenoemde groepen verdeeld worden. Zo vinden we, om een paar voorbeelden te noemen, on der de eerste groep oud voedselarm loofbos, moerasbos, oud naaldbos, jong loofbos, onder de tweede groep houtwallen, heggen, jonge grienden. Tot de derde groep, die van de halfnatuurlijke landvegetatie behoren o.a. droge heide, natte heide, zandverstuiving, rivierduin, natte hooiweide; tot de vierde groep bijv. cultuurgras- land, bouwland, boomgaarden. De groep van de water- en moerasvegetatie tenslotte omvat bijv. ecotopen als beek, plas, sloot, ven, riet- en biezenland. In elk gebied op de vegetatiekaart (schaal 1 200 000) wordt nu geschat wat de presentie is van alle 5 boven genoemde groepen. Deze presentie wordt uitgedrukt in een codegetal van 5 cijfers (elk groep 1 cijfer). Bij deze oppervlakteschattingen wordt onderscheid gemaakt in vlakvormige, lijnvormige en puntvormige elementen. Bijv. bij vlakvormige dementen gelden de volgende pre- sentiecijfers: 75% van de totale oppervlakte 5 50-75% van de totale oppervlakte 4 25-50% van de totale oppervlakte 3 25% van de totale oppervlakte 2 Lijnvormige en puntvormige elementen zijn beperkt tot de presentiecijfers 3, 2 en 1. In elk van de 7000 gebieden van de vegetatiekaart is het codegetal voor de aanwezige ecotopen aangegeven (zie fig.). Aangezien ook elk gebied is gekarakteriseerd door een bepaalde vegetatiereeks (met een PNV), wordt inzicht verkregen in de actueel aanwezige vegetatie- eenheden. Combinatie van PNV en ecotooppresentie geeft dus het gewenste beeld van de actuele vegetatie. Een enkel voorbeeld kan dit illustreren: Een gebied X met als PNV een Complex van Eiken-Berkenbos en Beuken-Eikenbos heeft als code 21341; dit betekent het volgende: 2.... 25% van de totale oppervlakte bestaat uit bos .1... er zijn weinig eikenwallen ..3.. 25-50% van de oppervlakte bestaat uit heide ...4.50-75% is cultuurland ....I er zijn weinig sloten Vervolgens is van de vegetatiekaart de (hier verkleind weergegeven) afgeleide kaart op 1 200 000 gemaakt. Hierbij is aan elk onderscheiden ecotoop of ecotoop- complex een cijfer (van 0 tot 9) gegeven voor de botani sche betekenis op een nationale schaal. o.a. gebaseerd op het criterium nationale zeldzaamheid. Het hoogste cijfer 9, om slechts een paar voorbeelden te noemen, kregen de bronbossen en hoogvenen, het cijfer 8 zien we bij wad, ven, natte heide, duinstruwelen, een 7 hebben bijv. oude rivierloop en kalkgrasland. Zo voortgaande heeft jong naaldbos nog slechts een 3 en cultuurgrasland een I. De waardering van elk gebied vond plaats tegen de achtergrondsgedachte dat het natuurlijk milieu een aantal funeties voor de mens vervult. Een van die func- ties is de informatie-funetie. Informatie heeft in dit ver band betrekking op zintuiglijke, historische, weten- schappelijke informatie en het genetisch reservoir. Meting van deze informatiefunetie kan geschieden met het crite rium zeldzaamheid. De meeste informatie uit het natuur lijk milieu kan worden geput wanneer er een zo groot mogelijke variatie aan planten - en diersoorten en levens- gemeenschappen is. Het is daarom van belang de nadruk te leggen op de zeldzame elementen omdat die, op plaatsen waar ze voorkomen, een grotere bijdrage leve- ren aan de variatie aldaar dan de meer algemeen voor- komende elementen. Benadrukt moet worden dat deze kaart dan ook geen universele ecologische waarden aan- geeft (zo die al bestaan), maar in feite een verdeling (oppervlakte, dichtheid) toont van de zeldzame natuur lijke elementen in Nederland. Voor het doel van dit pro- ject kon met deze beperkte evaluatie worden volstaan. De eindwaarde van een gebied op zichzelf, samengesteld uit het presentiecijfer en het ecotoopcijfer, is van weinig belang, het gaat vooral om de onderlinge rangschikking van de gebieden in de vijf eindwaardeklassen. Via het presentiecijfer speien de nationale betekenis en de grootte van een ecotoop duidelijk mee in de waardebe- paling van een gebied. Aangezien de vegetatie slechts een deel is van de bioti sche component van het natuurlijk milieu, was het noodzakelijk ook gegevens over de fauna bij deze karte ring te betrekken. De inbreng van de Zoologie is bij dit onderzoek kleiner geweest dan die van de botanie, het ging daarbij vooral om aanvullende informatie. Onder- zocht zijn een aantal broedvogelsoorten, alle reptielen, een aantal soorten amfibieen en vlinders en ornitholo- gisch waardevolle gebieden. De zoologische betekenis is bepaald met behulp van het criterium nationale zeld zaamheid. Op basis hiervan is een indeling in drie klas- sen opgesteld, die overeenkomen met de eerste drie bo tanische waardeklassen. Ornithologisch belangrijke ge bieden, zoals weidevogelgebieden en ganzenpleister- plaatsen zijn, afhankelijk van hun kwaliteiten, geplaatst in de twee hoogste klassen. De afleiding van deze kaart (maar dan op schaal 1 200 000) is gebaseerd op de (werk-)kaart van de bota nische betekenis. Gebieden, waarvan de zoologische be tekenis groter was dan de botanische, zijn hoger ge- waardeerd, waarbij rekening gehouden werd met de op pervlakte van het zoologisch waardevolle deel. In totaal is 5% van alle gebieden hoger gewaardeerd op grond van de zoologische aanvullingen. De waardering van de vlinders kwam volledig overeen met de botanische waardering. De kaartschaal bepaalt de mogelijkheden voor het ge- bruik van deze kaart. Op de kaart op schaal I 200 000 wordt alleen op landelijk niveau de betekenis van de on derscheiden gebieden aangegeven. Op elk lager niveau, dus al vanaf het provinciale, zal men niet zonder meer met deze gegevens kunnen werken. Hiervoor zal men moeten uitgaan van de basisgegevens, die speciaal voor dat doel bewerkt moeten worden. Deze kartering was in de eerste plaats bedoeld op landelijk niveau inzicht te geven in de onderlinge verdeling van de ecologische waarden van gebieden in Nederland, en op de tweede plaats een uitgangspunt te hebben voor het bepalen van ontwikkelingsmogelijkheden van het natuurlijk milieu. Men dient zieh goed te realiseren dat deze kartering op I 200 000 op nationaal niveau slechts bedoeld is voor een strueturerende planning, waar niet direct bepaalde bestemmingen uit voortvloeien, en dat naast deze gege vens ook andere informatie betreffende het natuurlijk milieu verzameld moet worden om tot een evenwichtige planning te kunnen komen. FRAGMENT VAN DE VEGETATIEKAART PART OF THE VEGETATION MAP 9 Overwegend vochtige tot natte vegetatietypen Predominantly moist and wet Vegetation types Overwegend droge vegetatietypen Predominantly dry Vegetation types Stedelijk gebied Urban area a Eiken-Berkenbos Querco roboris-Betuletum ab Complex van Eiken-Berkenbos en Beuken-Eikenbos Complex of Querco roboris-Betuletum and Fago-Quercetum k Beuken-Eikenbos Fago-Quercetum kl Complex van Beuken-Eikenbos en Elzen-Vogelkers-verbond Complex of Fago-Quercetum and Alno-Padion c Beuken-Eikenbos, soortenarme vorm Fago-Quercetum, type poor in species f Essen-Iepenbos Fraxino-Ulmetum Fluitekruidrijk Essenbos Anthrisco-Fraxinetum I, Vochtige Elzen-Essenbossen Circaeo-Alnion hk Complex van Vochtige Elzen-Essenbossen en bossen van het Elzen-verbond Complex of Circaeo-Alnion and Alnion glutinosae abhk Complex van Eiken-Berkenbos, Beuken-Eikenbos, Vochtige Elzen-Essenbossen en bossen van het Elzen-verbond Complex of Querco roboris-Betuletum, Fago-Quercetum, Circaeo-Alnion and Alnion glutinosae 01052 s00253// 01252 00053 01052 01053 00252| Zwolle 120051 ,21052 21052 hk 00253 00252 ab 31042 00053 hk 01253 01052 01053 00052 ab .'21252 UObT/f00053 h (02252 ab 21252 21053 i20052/ 21050 22152 00053 42321 ab i abhk .21052 21053 21252

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1983 | | pagina 90