17e eeuwse namen op de maan
P.C.J. van der Krogt
Bij gebrek aan inheemse namen zijn alle selenoniemen'dat zijn eigennamen van 'geografische' objecten op de
maan, ontsproten uit de geest van aardse geleerden. De behoefte aan benamingen op de maan ontstond vooral
na de uitvindlng van de telescoop in de eerste jaren van de 17e eeuw, toen het aantal te onderscheiden objecten
verveelvoudigd werd. Het oudst bekende selenonymisch ontwerp met kaart dateert echter van vödr de telescoop
en is gebaseerd op waarnemingen met het blote oog door William Gilbert. Daar diens werk lang na zijn dood
gepubliceerd werd, kan als eerste uitgegeven maankaart met benamingen de 'Plenilunium' uit 1645 van de
Zuidnederlandse kosmograaf Michael Florent van Langren gelden (1). Spoedig na de kaart van Van Langren
volgen de kaarten van Johannes Hevelius (1647) en Giovanni Battista Riccioli (1651). Dit artikel wil de achter-
gronden van de selenoniemen op de genoemde kaarten nader toelichten; in de eerste paragraaf wordt echter
melding gemaakt van nog veel oudere selenoniemen.
Wellicht de eerste die de 'vlekken' op de maan van
namen voorzag, of de in zijn tijd gebruikelijke namen
opschreef, was de Griekse wijsgeer Plutarchus (ca.
46-120 na Chr.In zijn verhandeling 'Over de gedaan-
te van de maan, zoals dit op haar oppervlak zieh aan
ons voordoet' (2) schrijft hij'Maar zoals bij ons de
aarde zieh kenmerkt door diepe en uitgestrekte zee-
boezems zo zijn deze verschijningsvormen diep-
ten en uithollingen op de maan: de grootste daarvan
noemt men 'Diepte van Hecatö' (Hekatös muchos, in
Latijnse vertaling Penetralia Hecates; zowel muchos
als penetralia hebben de betekenissen grot, diepte,
zeeboezem; Hecatö is een maangodin); de twee lange
holtes worden 'de Poorten' (tas Putas) genoemd'.
In het vervolg schrijft hij dat de zielen van de gestor-
venen via deze poorten naar de kant van de maan gaan,
die naar de hemel gericht is. Deze zijde, de achter-
zijde, heet bij hem 'Elyzeese Jeld' (Elusion pedion);
de naar de aarde gerichte zijde 'Huis van de tegen-
aardse PhersephonÖ (Phersephonös oikos antichtho-
nos).
Van Langren vermeldt een gedeelte van het citaat op
zijn maankaart. Eön van de namen vinden we terug in
de voorgestelde namen van Pierre Gassendi. Gödn
van Plutarchus' namen zijn op een maankaart ge-
plaatst, de opvatting dat de donkere plaatsen zee'ön
zijn heeft echter zijn weg tot op de huidige maankaar-
ten gevonden (mare, mv. maria zee).
Welke delen van de maan door Plutarchus met de na
men Diepte van Hecatö en De Poorten bedoeld worden
is niet bekend. Figuur 1 geeft ongeveer het beeld van
de volle maan zoals die met het blote oog waargeno-
men kan worden. De grote donkere vlek links op de
foto (Oceanus Procellarum en randzeeen) kan de
Diepte van Hecatö zijn, terwijl de verschillende
kleinere donkere vlekken rechts mogelijk de Poorten
-ijn.
Fig. 1. De volle maan zoals met het blote oog is waar
te nemen. Rechts ziet men met enige fantasie
het door Gassendi bedoelde 'mannetje' (Ho-
muncio).
Foto: R. A. J. van der Krogt, Delft, 29 maart
1983.
William Gilbert, ca. 1600
Ruim 14 eeuwen na Plutarchus tekende William Gil
bert (1540-1603) de eerste bekende kaart van de zicht-
bare maanschijf. Hij was natuurkundige in dienst van
koningin Elizabeth I van Engeland en is meer bekend
als ontdekker van het aardmagnetisme. Bij zijn dood
liet hij een onvoltooid manuscript achter, getiteld 'De
mundo nostro sublunari, Philosophia nova' (3). In dit
manuscript, waaraan hij na ca. 1590 moet zijn begon
nen, zijn diens verschillende kosmologische opvattin-
KT 1983. IX. 5
9