universiteiten en in de opleiding tot stedebouwkundig tekenaar (PBNA) gebeurt. Voor bouwkundeStudenten en civiel pianologen in Delft bestaat er een aantal dic- taten, en ook Wageningen kent een dictaat over visue- le presentatie. Of deze dictaten in Colleges of praktica verder worden toegelicht of toegepast is me onbekend. Het oudste dictaat, niet te vinden in de Bouwkunde- bibliotheek maar in die van het Geografisch Instituut in Utrecht, is van Bruckwilder-Kop (1974), een karto- grafe. Ze bespreekt de algemene beginselen van het kaartmaken, zegt iets over inventarisatie- en potentie- kaarten, om dan vervolgens uitvoerig verder te gaan met de juridische plankaart volgens de NIROV-voor- stellen van 1967. Stedebouwkundig onderzoek en ont- werp wordt in feite niet behandeld. Van recenter datum, maar ook al lang uitverkocht, is Klaassen en Vroom (1977). Het hoofdstuk 'Het omgaan met kaarten' vormt een onderdeel van een dictaat 'Bouwkundig en stedebouwkundig tekenen'. In het ge- meenschappelijke deel bevinden zieh twee overzichten, waarin de presentatiewijzen van de verschillende plan typen, geordend naar schaal, worden aangegeven. In het deel over kaarten worden algemene vormgevende en redactionele beginselen van het kaartmaken bespro- ken, toegelicht met een aantal topografische kaartjes van verschillende schaal. Verder een opsomming van algemeen verkrijgbaar kaartmateriaal. De raadge- vingen zijn nuttig, maar de vele mogelijkheden om thematische kaarten te maken zijn, ook in de 'aanbe- volen literatuur'zwaar onderbelicht. Segeren en Hengeveld (1974) sommen in het, apart uit- gegeven, hoofdstuk 'Het gebruik van kaarten' uit het dictaat 'Bouwrijp maken' de verschillende in omloop zijnde kaarten op, die de civiel ingenieur bij zijn werk zou kunnen gebruiken. Hoe hij die kaarten gebruikt, laat staan hoe hij zelf kaarten kan maken, zal hij uit dit dictaat zeker niet leren. Kleinrensink (1981) is een dictaat voor Wageningers. Het bespreekt de verschillende typen kaarten en de beginselen van de grafische weergave, volgens de idee'ön van Bertin. Ook wordt het gebruik van kaarten als middel tot ruimtelijke analyse aangesneden. Het dictaat ziet er goed verzorgd uit maar bevat nogal wat onjuistheden en g6dn literatuurlijst. De auteur spreekt in zijn voorwoord over "een eerste Oriente ring op dit tot op heden min of meer onbelicht aandachtsveld. Ondanks een zeker gebrek aan kartografische vorming bij de Nederlandse stedebouwkundigen zijn er toch wel verrassende voorbeelden van kaartgebruik in hun scripties te vinden. Wollqswinkel (1977) geeft een groot aantal, deels op transparant materiaal gedrukte, kaarten die gebruikt zijn voor analyse en ontwerp. Het zijn echte werkkaarten, snel getekend en voor de be- roepskartograaf misschien om van te huiveren, maar binnen de gebruikscontext waarschijnlijk voldoende effectief. Welschen en Walraven (1976) gebruiken kaarten om de visuele consequenties van nieuwe bouwwerken in een bestaande struetuur te onderzoeken. Ook hier: niet mooi, maar doelmatig. Rapporten voor stedebouwkundige plannen Tenslotte het meest omvangrijke veld van mogelijk onderzoek: het kaartgebruik in rapporten opgesteld voor concrete ruimtelijke plannen. Een onoverzichte- lijk geheel, niet gedocumenteerd, zeer verspreid, soms moeilijk toegankelijk. Steeds weer ontdek je nieuwe onderwerpen en nieuwe vormen, dieptepunten maar ook hoogtepunten waar een beroepskartograaf jaloers op kan zijn. Slechts zelden zie je echter rap porten waarin kaarten gedurende het gehele plannings- proces, van inventarisatie tot plan, een integrerend onderdeel vormen. Met andere woorden: uit de opeen- volging is niet duidelijk, hoe het planproces is verlo- pen en ook is niet duidelijk wat de rol van een bepaalde kaart was in dit proces. Ook is er niet altijd een on- derscheid mogelijk tussen kaarten die tijdens het pro ces werden gemaakt en gehanteerd en kaarten die achteraf ter verantwoording of illustratie werden ver- vaardigd. Gunstige uitzonderingen vormen o. a. de rapporten voor de struetuur- of globale bestemmingsplannen op gesteld voor de binnensteden van Groningen, Leiden en Maastricht. Ook uit de toelichtende tekst blijkt hier vaak een heel bewust kaartgebruik. Andere goede voor beelden vormen de publikaties van het Serviceteam (1980) en van Van Gerwen (1981); de eerste met be- trekking tot stadsuitbreiding, inspelen op de bestaande situatie en inspraak, de tweede over stadsvernieuwing. Goede buitenlandse rapporten zijn er ook. Ik zal me beperken tot die uit West Duitsland, omdat ik die het beste ken en omdat de stadsvernieuwingswetgeving van 1971 heeft geleid tot een grote stroom rapporten, gra tis uitgegeven of gesubsidieerd door het ministerie in Bonn. 'Vorbereitende Untersuchungen' (1976) heeft betrekking op een voorstad van Stuttgart. Het onder- zoeksveld wordt verdeeld in een 'Nutzungskonzept', een 'Verkehrskonzept', een 'Räumliches Konzept' en een 'Sozio-ökonomisches Konzept'. Voor elk deelter- rein wordt informatie verzamelden in kaart gebracht (gedeeltelijk geautomatiseerd). Er vinden waarderin- gen plaats en knelpunten worden opgespoord. Wensen met betrekking tot de ontwikkeling worden schematisch op kaart weergegeven. Daarna worden de verschillende 'Konzepte' met elkaar geconfronteerd, om tot een ge- biedsafbakening te komen en tenslotte tot een gedetail- leerd plan. De volgorde wordt verduidelijkt door kaartfragmenten in een Schema op te nemen. Albers, Breitling en Bühler (1972) hebben de binnen- stad van Ulm onder handen genomen. Veel kaartwerk, vooral in de inventariserende sfeer en vaak grafisch niet al te best. Belangwekkend is, dat bij elke inven- tarisatiekaart is vermeld waarom hij gemaakt is, waar de gegevens vandaan kwamen, welke methode van gegevensverwerking en kaartering werd gevolgd en tenslotte, wat er inhoudelijk uit de kaart te consta- teren valt. Stadtbild und Stadtlandschaft (1977) bevat analyses en kaarten op verschillende niveaus, van het de stad Kempten omringende landschap tot de binnenstad. Ge deeltelijk wordt er met gekleurde transparanten ge werkt, om de opeenvolging vastlegging, analyse en waardering en komen tot maatregelen duidelijk te ma ken. Uit kostenoverwegingen zijn sommige kaarten echter gecombineerd. Het oogt allemaal heel mooi en vormt ook een schitterende demonstratie van de moge lijkheden van reproduktie in vierkleurendruk, maar het is niet duidelijk of het kaartwerk in het proces is gebruikt of juist bedoeld is om het onderzoek achteraf te presenteren aan het publiek. In het laatste geval zijn vele kaarten wel erg ingewikkeld. KT. 1984. X. 1 11

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1984 | | pagina 13