De kans om een edelhert te zien
M.M. Hegener
Wie als liefhebber wel eens de natuur is ingestapt met
het expliciete doel om herten, ree'ön of wilde zwijnen
te zien te krijgen, weet dat het wild zieh juist bij zo'n
gelegenheid verborgen houdt. We zoeken de nabijheid
op van voederplaatsen, richten verrekijkers op rust-
gebieden of begeven ons naar plaatsen waar we ooit
eerder wel succes hadden. Heiaas, vaak allemaal
tevergeefs. Misschien is het beste wapen in deze
strijd een kaart waarop kan worden afgelezen hoe
groot de kans is om op een bepaalde plaats een exem-
plaar van een bepaalde diersoort aan te treffen.
De kartograaf die zieh tot taak stelt een dergelijke
kaart te vervaardigen ziet zieh geconfronteerd met
twee soorten gegevens die in het kaartbeeld verwerkt
moeten worden: tellingsgegevens en biotoopgegevens.
Omdat dieren zieh nu eenmaal verplaatsen worden
tellingsgegevens bijna altijd per gebied aangeleverd.
Bij verplaatsingen ziet het wild zieh meestal belem-
merd door allerlei barriöres (snelwegen, waterpar-
tijen) die derhalve als grens van telgebieden kunnen
fungeren. Dat geldt met name voor grofwild. Vogels
doen niet aan scherpe grenzen, maar zijn in het
broedseizoen natuurlijk wel zeer plaatsgebonden.
Vogeltellingen zijn dan in feite ook vaak nesttellingen.
Gaat het om een bedreigde soort en weinig nesten, dan
is publikatie van een kaart met die nesttellingsgege-
vens natuurlijk onverstandig. Evenmin zou een kaart
met de exaete locatie van bewoonde dassenburchten
onder de aandacht van het grote publiek gebracht moe
ten worden. Een kartografische tussenweg is de grid-
kaart waarbij in ieder hokje een stip wordt geplaatst
die in oppervlakte evenredig is met het aantal getelde
nesten respectievelijk burchten.
Beperken we ons hier tot het grofwild (in Nederland:
herten, reeen, moeflons en wilde zwijnen)dan is de
beweging binnen de telgebieden doorgaans zo vrij dat
nadere differentiatie van de dichtheid moet plaats
vinden aan de hand van biotoopgegevens.
Het spreekt voor zieh dat niet alle plaatsen binnen een
telgebied even graag worden opgezocht door de soort
die we willen karteren. Voederplaatsen en stille ge-
bieden met veel dekking trekken aan, bebouwde gebie-
den en verkeerswegen stoten af. Ook zullen er facto-
ren in het spei zijn die zieh vooralsnog aan analyse
onttrekken of zelfs niet eens benoembaar zijn (bij
voorbeeld de drijfveren die de trekbewegingen van
dieren bepalen). Om nu de gegevens die wel ter be-
schikking staan in £6n kaart te combineren kan de
volgende procedure worden gevolgd, waarbij de edel-
herten op de Veluwe als voorbeeld dienen.
De tellingskaart (kaart 1)
Op de Veluwe verbleven in mei 1983 ca. 1925 edel-
herten. Migratie van of naar de Veluwe komt niet
voor, terwijl talloze wildrasters, een aantal snel
wegen en hier en daar ook bewoonde gebieden zorgen
dat de vrije wildbaan naast de geheel omrasterde
gebieden (zoals de Hooge Veluwe en de Kroondomei-
nen) in tenminste 5 telgebieden uiteenvalt waartussen
slechts beperkte migratie voorkomt. Daarbij is die
migratie seizoensgebonden. Allemaal factoren die
bijdragen tot de betrouwbaarheid van de tellingen die
het Bijks Instituut voor Natuurbeheer ieder voorjaar
in de vrije wildbaan uitvoert. In de omrasterde ge
bieden wordt, vreemd genoeg, veel minder nauw-
keurig geteld, en gaat het meer om schattingen.
In kaart 1 worden 2 edelherten voorgesteld door een
stip. In ieder telgebied of omrasterd gebied is het
juiste aantal stippen zo regelmatig mogelijk verdeeld
(op het oog). Bebouwde kommen en landbouwgrond,
plaatsen waar het edelhert nooit komt, werden even-
wel overgeslagen.
Behalve de hier gegeven legenda aanduiding
'1 stip 2 herten', waarmee de kaart als een oneigen-
lijke stippenkaart wordt opgevat, had hetzelfde kaart
beeld ook als een traploze choropleeth kunnen worden
uitgelegd, door dichtheidsindicaties weer te geven in
de legenda:
2 herten
per 600 ha
10 herten
per 600 ha
16 herten
per 600 ha
50 herten
per 600 ha
De kaart met de biotoopgegevens
(kaart 2)
In verband met de kosten kunnen alleen die biotoop
gegevens worden verwerkt die ooit al in kaart zijn
gebracht; bij voorkeur niet te lang geleden.
In ons geval leverde het Interim Rapport Nationaal
Landschap Veluwe (Arnhem, 1981) onontbeerlijke in-
formatie. In het rapport staan kaartjes van bijvoor-
beeld wildweiden, Campings, wegen en militaire oefen-
terreinen. Daarenboven zijn de kaartjes op gelijke
schaal uitgevoerd, wat voor de verwerking van belang
is. In de biotoopkaart van het edelhert (kaart 2), zijn
zes factoren uit het rapport verwerkt:
24
KT 1984. X. 1